oudwwijk
Digitaal erfgoed

Batavier 1866-1941

Toen de “damp” er nog niet afvloog

Als in het midden der vorige eeuw, omstreeks 1860, de eerste “wévedamp” boven Winterswijk de lucht ingeblazen wordt, heeft de plaatselijke textielnijverheid in feite al een respectabele voorgeschiedenis achter de rug.
In totaal klepperden er zeker in de 16e eeuw reeds meer weefgetouwen in de gemeente dan thans in al de plaatselijke fabrieken te zamen. Echter met dit verschil, dat dat aantal toen over het gansche kerspel over bijkans evenveel particuliere woningen verdeeld was.
Onze kerspelbewoners waren toen nog op de bijkans volledige “self-help” aangewezen. Het brood werd nog merendeels zelf gebakken, de kousen en sokken waren van de eerste tot de laatste bewerking toe product van eigen vlijt en van de stapels (rollen) linnen in moeders kast, welke vaak met zekeren trots getoond werden, kon men recht hetzelfde worden gezegd. Linnen was in die dagen de beste geldbelegging, welke men zich denken kon. De dienstbode kreeg haar loon zelfs voor het grootste deel in linnen uitgekeerd.

In nagenoeg elke boerenwoning klepperden een paar weefgetouwen. Grootvader, te zwak geworden voor het zware “buitenwerk”, bracht vrijwel het gansche jaar in de weefkamer door, waar hij ’s winters veelal gezelschap kreeg van den jongen boer of den knecht, die dan meteen aan den slag gingen.
Op tal van erven kwamen de z.g. “oompjes” dan nog bij. Dat waren de ongehuwde broers van de bevoorrechte oudste zoons, die de boerderijen overgenomen hadden en op wier erven zij als helpende, doch meestal slecht betaalde krachten waren blijven hangen. Met toestemming van den boer, die dan voor een deel van hen “af” was, hadden zij zich veelal voor eigen rekening ook aan het weven gezet en waren dan metterdaad zelfs beroepswevers geworden.

Sommigen van hen hadden ook wel in het dorp een eenvoudig huisje gehuurd en zich dan aangesloten bij de daar reeds talrijke nijvere werkers, die in het weven hun hoofdbestaan vonden en verder met wat landbouw in hun onderhoud voorzagen.
Reeds kort na 1500 waren al deze lieden in een gilde verenigd, dat onder landheerlijke bescherming voor hun rechten waakte en de onderlinge verhoudingen regelde.
Dat weversgilde wal weldra tot grooten bloei gekomen en bezat reeds vele landerijen, uit welker opbrengsten en renten de behoeftige broeders op hun ouden dag eenigen onderstand ontvingen.

In den langen 80-jarigen oorlog met zijn onnoemelijke ellende, vooral in dit deel van den Achterhoek, was de mooie instelling echter totaal weer te niet gegaan. Zijn leden waren her- en derwaarts gevlucht en deels nooit meer terug hegomen en anderdeels tot groote armoede vervallen.
En het zou nog tot den 18en April 1682 duren eer de broeders door Stadhouder Willem III in hun oude privileges hersteld werden. De perkamenten Gildbrief, waarbij het Winterswijksche weversgilde andermaal opgericht en geoctroyeerd werd, wordt nog steeds bewaard, evenals de door Willem III geschonken beker, welke vroeger op de gildenbijeenkomsten van mond tot mond placht te gaan.

Hoewel de katoen toen al bekend was en zekerlijk al in 1570 in het nabije Bocholt druk tot z.g. “bomezijde” verwerkt werd, bleef men zich hier nog de gansche 18e eeuw door vrijwel uitsluitend aan de oude linnenweverij houden.
De wevers verkochten hun product aan kooplui te Stadtlohn en Bocholt, of ook wel aan plaatselijke “linnenreeders’ – zooals ze genoemd werden – van wie er verscheidene in dagen van geloofsvervolging uit Westfalen herwaarts gekomen waren, o.a. de Willinks , de Walyens e.a.

Het weefloon, dat in rekening gebracht kon worden, varieerde van 3 1/2 tot hoogstens 5 gulden per breed linnen van 50 el lengte. Maar er waren ook wel slechte tijden, dat er zoo goed als niets verdiend kon worden. Dat was o.a. het geval in den z.g. Franschen Tijd, nu ruim 130 jaar geleden, toen van de ruim 250 beroepswevers hier in het dorp er minstens 150 geheel werkloos waren.
Juist was men hier toen even te voren op bescheiden schaal ook met de katoen begonnen. In 1812 bestonden er n.l. een tweetal inrichtingen met een spinmachine voor het fabriceeren van bomezijde. Doch slechts enkele wevers vonden daarin werk en uitsluitend menschelijke energie vormde er nog de aandrijfkracht.
En nu door den oorlog de toevoer van de katoen geheel stop kwam te staan, was het weldra met deze nieuwigheid weer volkomen gedaan. Het groote publiek stond trouwens nog afwijzend tegenover de katoen, welke ongezond zou zijn om op het bloote lijf te dragen, zoodat men vooral in onzen Achterhoek nog immer aan het duurdere linnen de voorkeur bleef geven. Tot weldra de bittere armoede – nasleep van de lange oorlogsperiode – den menschen wel noodgedwongen over de vermeende bezwaren heen deed stappen, dezelfde geschiedenis als met den aardappel, die ook heel wat vooroordeelen te overwinnen had en eerst na het hongerjaar 1772 daarin behoorlijk slagen kon.
Zoetjesaan is het daarna in de eerste helft der vorige eeuw met de katoen crescendo gegaan. Omstreeks 1840 mocht men zelfs van een hoog-conjunctuur spreken, zoodat overal in den Achterhoek calicot-weverijen opgericht werden, welke echter na een 15-tal jaren meerendeels al weer te niet waren gegaan of kwijnden, doordat de katoen duur en schaarsch geworden was en in de meeste dorpen geen kernen van ervaren wevers gevonden werden, zooals te Aalten, Winterswijk en Neede, welke daar een niet te onderschatten basis en voorsprong vormden. Vooral het jaar 1861 vracht groote stagnatie, doordat wegens het uitbreken van den Amerikaanschen burgeroorlog de aanvoer van de grondstof zoo goed als geheel stop kwam te staan.
Inmiddels was er ook in de plaatselijke ambachtsverhoudingen een merkbare verandering gekomen. Hoe langer hoe meer waren de wevers afhankelijk geworden van de plaatselijke kooplui, linnenreeders of “fabriquers” (zoo ze zich later noemden), die steeds grooter initiatief waren gaan toonen. Kochten ze aanvankelijk slechts het aangeboden linnen van de wevers op, weldra deelden ze zelf de garens uit om die te laten weven en eindelijk begonnen ze zelfs schuren of andere gebouwen in te richten voor de plaatsing van een aantal getouwen, waarop zij voor hun rekening door wevers, die om de een of andere reden niet over een eigen “stoel” beschikten, tegen dagloon lieten werken.
Zoo’n primitieve inrichting werd destijds, heel deftig, al wel een “fabriek” genoemd, maar centrale drijfkracht ontbrak er ten eenen male nog en ieder wever moest zijn getouw zelf in beweging brengen.

DE “VOORLOPER” VERRIJST, MAAR NOG GEEN “DAMP”

Onder de bovenbedoelde ondernemers vinden wij in het midden der vorige eeuw hier in Winterswijk den heer Jan Willink, den later zoo wijd en zijd bekend geworden spoorwegpionier, aan wiens initiatief en onvermoeid werken de Nederlandsch Westfaalsche Spoor, de Geldersch-Overijsselsche Locaal-spoorwegen en zelfs de Noord-Ooster Locaal haar ontstaan te danken hebben gehad. De gedenksteen, in den frontmuur van het tegenwoordige fabrieksgebouw ingemetseld getuigt nog van de openlijke hulde, welke men hem daarvoor indertijd gebracht heeft.
Geen wonder, dat deze voortvarende man, gesproten uit een bekend Winterswijksch koopmans-, speciaal linnenreedersgeslacht ook op het terrein der aloude familie-traditie niet stilzitten kon.
Uit een nagelaten rekeningboek, van een zijner voorvaderen uit het begin van 1700 blijkt ons, dat deze in die jaren al reeds een uitgebreiden linnen- en wolhandel dreef en in wijden omtrek voor zijn rekening spinnen en weven liet.
Een paar facsimile’s uit genoemd rekeningboek vind de lezer hiernaast opgenomen. En vrijwel op denzelfden voet dreef in het midden der vorige eeuw ook Jan Willinks vader Abraham de zaken nog, toen hij zijn zoon naar Gladbach en Vierssen zond om hem daar de noodige vakkennis op te laten doen.
Van daar uit blijkt de jonge Jan reeds over beraamde hervormingsplannen geschreven te hebben, want zoowel vader als moeder, Christine Willink- Ten Cate, reageeren daarop in hun brieven, waaruit we hier een en ander overnemen.

Moeder, die blijkbaar in vaders zaken terdege ingewijd is, schrijft o.a. aan haar zoon in 1854:
“De stalen uit de Oost zijn nog niet aangekomen, ik heb al gezegt, of het ook in bedenk zoude komen de stalen, die gij van den Gladbacher fabrikant overzendt, dat die in een van de menigvuldige kisten met calicots, die hier tegenwoordig ter verzending naar de Oost gepakt worden, bij in gevoegt wierden, om eens te weten, of daar ook het een of ander bij was, waarop in die streken gereflecteerd wordt, want natuurlijk zoude dit het oprichten van een nieuwe fabriek dubbel belangrijk maken.
Hoe meer hier toch nu in het vervolg op een voorzichtige en solide manier de zaken uitgebreidt kunnen worden, hoe beter, te meer daar gij, drie broeders, het voorrecht zult hebben, dat zoo velen moeten missen, van namelijk op jeugdigen leeftijd al over kapitaal te kunnen beschikken.
Er is hier dezen winter veel calicots gemaakt en hoewel er geklaagt wordt, dat het tegenwoordig slegt in de Oost is en er overproductie is. Enz…….”

Dat vooral vader niet over één nacht ijs placht te gaan en, hoewel belangstellend, nu en dan ook wel eens remmend uit den hoek meende te moeten komen, blijkt overduidelijk uit diens brief van Januari 1854:

“Ook van mij en uwe broeders zult gij alle mogelijke medewerking ondervinden. Doch komt het mij tevens voor, dat gij te driftig zijt om alles zoo dadelijk bij Uw komst in huis in orde te hebben, hetwelk onmogelijk is, en ik ook, niet inzie zulks zoo volstrekt noodig is, daar gij toch zoo dadelijk niet kunt trouwen en vooreerst hier aan huis de kost voor het eten hebt.

Om linnen weefstoelen te koopen of te huren is hier wel gelegenheid; er zijn ons al 5 stuks door een eigenaar, die naar Amerika gaat, aangeboden, doch zijn noch te duur. Hij zal dezelve later wel lager afgeven. De fabriek op den Zonnenbrink is volmaakt geschikt om wevers in te zetten.
Om garens geverfd te krijgen zie ik ook weinig of geen zwarigheid in.
Hier in de plaats zijn twee zogenaamde blauwververs, die het misschien kunnen, en ook heeft van Eyk in Bredevoord een garenververij.

Enfin, Uw ambitie voor een en ander is mijn zeer aangenaam; doch alles kan zoo dadelijk niet gereed zijn, er moet nog veel overlegd worden en bedaard aan, gaat beter dan overijld. Keulen en Aken zijn niet op één dag gebouwd, vooral raad ik nochmaals ten sterkste aan, om dadelijk geen werkmeester mede te brengen, komt U een geschikte voor, bespreekt die dan, om op nader te bepalen tijd in dienst te treden”.

Zoon Jan, niet te best over deze opmerkingen gesticht, had ijlings een hartig woordje teruggezonden, waarop vader weer antwoordde bij schrijven van 11 februari 1854:

“In antwoord op uw schrijven van 2 deze, was het mij aangenaam te bemerken uwe ambitie voor uw vak.
Voor zoover ik kan beoordeelen, komt het mij voor, dat dit wel gunstige resultaten kan en zal afwerpen. Dat gij Uw op een en ander voorbereid en de benoodigde machines aankoopt, vindt ik ook heel goed, en hebt gij mij vorige brief niet goed begrepen, als gij van meening zijt, dat ik nog een jaartje met overleggen wilde doorbrengen. Alleen is mijn principe om alles bedaard en goed te overwegen, alvorens tot belangrijke zaken over te gaan.
Dat gij met een scheermachine goed geslaagd zijt voor 186 Thaler is mijn aangenaam, doch als dezelve bij anderen 450 en 350 Th.kosten is die, welke gij besteld hebt, dan wel goed? Daar ik van papieren platen en van een twernmolen geen verstand heb, moet ik alles aan U overlaten met aanbeveling om niet te overijld te handelen en vooral goed spul te nemen.
Wat eene apprêtteermachine betreft, die machine ken ik weinig, doch heb er dikwijls van hooreb spreken, ik bedoel zoo eene machine waardoor men zware calicots (Nessel) kan apprêteeren, zooals de Engelschen de watertwist apprêteeren, ik verbeeldde mij, dat het goed dan door een dunne pap of brij op rollen of persen loopt, doch hoed het dan droog wordt, begrijp ik niet, ook twijfel ik wel of dezelve voor onze zoogenaamde dikke Calicots wel genoegsaam pap of brij zou aannemen. Er wordt hier thans verschrikkelijk veel geweven, zoodat wij nog nooit zooveel goed hebben klaar gekregen (ruim 600 stuk per week) en zijn daarbij de vooruitzichten voor de Calicots in de Oost niet gunstig, doch hoopt men op beterschap, doch kan ik U de verzekering geven, dat hier (vooral in den winter) geen gebrek aan wevers is, waaronder ook veel knappe wevers, die voor Uw goed wel geschikt zijn.
Met een powerslom (mechanisch touw) -weverij is het nog niet verder, alsdat even voor Hendrik (andere zoon) zijn vertrek uit Engeland is gekomen ene teekening van een fabrieksgebouw (later witstoom) voor 60 stoelen en prijsopgaaf van de laatsten, of hiervan wat komen zal, weet ik nog niet.
Ik voor mij zie er verschrikkelijk tegen op en ben er niet voor, daar een betrekkelijk aanzienlijk kapitaal in te steken, zonder vooruitzicht van genoegzaam débouché, terwijl er nu reeds overproductie is. Ook de politieke omstandigheden in aanmerking genomen, hoop ik tenminste, dat er het aanstaande zomer nog niets van komen zal.
Ingevolge Uw verzoek gaat hierbij Thaler 100,- waarvan ik vertrouw dat gij een noodzakelijk en nuttig doch zuinig gebruik maakt”

Niet lang daarna in Winterswijk teruggekeerd, blijkt de jonge Jan toen spoedig effectief doorgetast te hebben.
De ouderwetsche huisweverij moest noodig in nieuwe banen worden geleid. Zij was niet economisch genoeg: de geringe technische vakkennis der wevers, de sleur en het gemis van goede leiding en toezicht maakten het product duur en het aantal weeffouten groot.
De eerste maatregel door hem genomen, was dan ook: het aanstellen van een volkomen deskundig vakman, n.l. den heer Leopold Waters, afkomstig uit Westfalen, dien hij belastte met het toezicht over en het geven van leiding aan de verspreid wonende huiswevers te Aalten, Bredevoort, Varsseveld en in de kom en de buurtschappen van Winterswijk, die geregeld voor de zaak werkzaam waren.
Doch dat was slechts een begin.
Een tweede, belangrijker stap was een poging tot centralisatie door de vorming van een bedrijfskern, welke op zich zelf beter te leiden was en bovendien zou kunnen dienen om de materiaalvoorziening voor de thuiswerkers op practischer basis te brengen.
Hij liet daarvoor op den Zonnebrink, hoek Verlengde Ratumsche Straat, ter plaatse, waar thans de winkel van Help U Zelven en de slagerij van den heer Wassink staan een gebouw inrichten, waarin een aantal getouwen, een scheerpers en een apprêtteermachine konden worden ondergebracht. Het hoogst eenvoudige gebouw, circa 30 m.lang en 10 m.breed, was aanvankelijk in slechts enkele bescheiden ruimten verdeeld, doch is later, buiten gebruik zijnde, tot een blok van zes arbeiderswoningen ingericht.
En in dien vorm moeten vele ouderen onder ons het nog gekend hebben, want een 25 jaar geleden stond het er nog.
In het Provinciaal Verslag van 1855 vinden wij de oprichting gememoreerd. Er is daar sprake van “de nieuwe fabriek van den heer Willink voor het vervaardigen van halfwollen stoffen voor kledingstukken”.
Maar een fabriek in den zin, dien wij daar gewoonlijk aan hechten, was het stellig nog niet, in feite slechts een onderdak voor een aantal hand-weefgetouwen, meer niet.
Dat als product de halfwollen stof uitverkozen was, is zeer wel verklaarbaar. Door als inslag wol te gebruiken had de ondernemer zich ten minste voor de helft onafhankelijk gemaakt van de katoen, welke vooral in die jaren zoo dikwijls onbetrouwbaar in den aanvoer gebleken was en aan groote prijsschommelingen onderhevig was geweest. Rapporteerde b.v. datzelfde Prov.Verslag van 1855 niet nog meer onheilspellend, dat de katoenweverijen te Bprculo zeer slecht gingen, dat één inrichting er reeds gesloten was en een andere op apegapen lag, dat te Dinxperlo, te Eibergen en te Ruurlo de met zooveel hoop opgerichte bedrijfjes met den dag achteruit gingen, enz.enz.
Sommige werkten in den zomer heelemaal niet meer en sleepten zich in den winter met veel goedkoope kinderexploitatie nog met moeite voort.

Voorzoover enkele der oudste wevers van “De Batavier” zich, hetzij uit mededeelingen van hun vader of – zooals de nu 88- jarige Willem Bekker – nog uit eigen jeugdervaring weten te herinneren, waren in deze weverij hoogstens slechts een 25-tal arbeiders werkzaam, doch in de officieele rapporten is reeds dadelijk bij de oprichting in 1855 sprake van niet minder dan 75 personen, terwijl in 1859 opgegeven worden 60 wevers en 60 andere arbeiders ( onder wie vrouwen en kindreen) en in 1860 in totaal 110 arbeiders. Vermoedelijk hebben wij deze getallen zoo te verstaan, dat daaronder mede begrepen zijn de huiswevers en spinsters, die verspreid voor de zaak werkzaam waren.
Recht gemoedelijk ging het er nog toe in “de fabriek” hier aan de Ratumsche straat. Had een wever op zeker moment particuliere werkzaamheden, welke hem nader aan het hart lagen, dan stapte hij vrijmoedig naar den baas toe en zei b.v. doodgewoon: “morgen mo’k boonen potten of ale naor ’t land brengen en dan kom ik neet”, ja er waren er, die ’s zomers zich helemaal niet lieten zien en enkel maar ’s winters op het appèl kwamen.
Af en toe, als de vingers van de kou wat stijf geworden waren, hokten de wevers om de kachel knus bij elkaar en terwijl de getouwen zwegen, was het woord dan aan de praatjesmakers.

Van hun oogen werd nog al wat gevraagd, want voor de verlichting deden nog de ouderwetsche “prik- of snotlampjes” dienst, waarin patentolie of huttentut gebrand werd. De petroleumlamp was in die dagen nog een luxe-apparaat, uitsluitend voor de deftige salon gereserveerd.
Er werd 70 uren per week gearbeid voor een loon, dat voor den vlijtigen wever gemiddeld f 3,- bedroeg. Het spoelen en spinnen werd echter nog veel kariger beloond; de vaardigste spinster mocht met 30 a 40 ct. per dag stellig al heel tevreden zijn.
Gansch niet ten onrechte klaagde een oud Achterhoeksch liedeke dan ook:

Jao, wee met spinnen
Den kost wil winnen
Den mot zik naerig wèèren,
Den mag wal ’s morgens vroo beginnen
En de botter nog dunnekes smèèren

Lange arbeidstijden en lage loonen dwongen den vorige eeuwschen textielarbeider wel tot aanvullenden landarbeid om althans voor de noodige voeding grootendeels zelf te kunnen zorgen.
Ofschoon dan voor den eersten overgangstijd de motieven wellicht precies andersom moeten worden gesteld. De oude huiswevers n.l. waren nu eenmaal van oudsher steeds ook landbouwers geweest en zouden zelfs bij betere fabrieksloonen, die traditie toch niet hebben laten varen. Er gaat nog een verhaal onder de oudere wevers van een arbeider, die ’s nachts heelemaal niet naar bed was geweest om den oogst binnen te kunnen halen en die, staande tegen een ladder, maar een beetje gedommeld had, om ’s mrogens bij het krieken van den dag, voor de stoomfluit ging, maar spoedig bij de hand te kunnen zijn en ook dan nog een paar uurtjes op het land te werken.
Wel een schril beeld van een zwoegersbestaan, zooals dat eens het lot van duizenden was.
De heer Waters werd bedrijfschef in de inrichting en deed daarbij nu en dan de ronde langs de huiswevers in diverse gemeenten van den omtrek. Natuurlijk kwam de heer Willink er ook geregeld een kijkje nemen, niet zelden in den winter op blank geschuurde klompen van zijn huis naar den Zonnebrink wandelend, doch het was hem al gauw duidelijk dat hij de regeling best aan den “baas” overlaten kon.
In hoofdzaak werden gestreepte halfwollen broekstoffen geweven van zwarte katoenen schering met zwart geverfde wollen inslag, meerendeels voor den binnenlandschen afzet, doch ook wel reeds voor export, waarop al van meet af het oog gericht schijnt te zijn geweest.
Volgens overlevering was het goed zoo stevig en zwaar, dat de er van gemaakte broeken gemakkelijk op de pijpen konden blijven staan, terwijl de kwaliteit er van tegen een dragen van minstens 25 a 30 jaar volkomen bestand bleek te zijn. Degelijkheid ging nog voor alles in die dagen.

De goede naam van het product deed de zaken dan ook behoorlijk goed gaan. Telken jare werd officieel van de halfwollen stoffen-fabriek van den heer Willink nieuwe vooruitgang gemeld.
Er blijkt voortdurend geëxperimenteerd te zijn en al vrij spoedig aan nieuwe mogelijkheden te zijn gedacht, vermoedelijk onder den stimulans van de Nederl. Handelsmaatschappij, welke hoe langer hoe meer op Indie de aandacht vestigde.

Nauwelijks nog maar zeven jaar heeft de inrichting gewerkt, als dan eensklaps officieel in 1862 wordt gerapporteerd, dat de heer J.Willink tevens bonte katoentjes voor Indie is gaan weven. Hetgeen trouwens ook uit het Grootboek van dat jaar wel blijkt door de vermelding, dat een tweetal kisten met sarongs en cotonettes aan de firma Dummler te Padang verzonden zijn.
De uitvoering der bestelling schijnt naar genoegen geweest te zijn, want de orders herhalen zich en weldra wordt in de weverij het roer nu reeds ten deele omgegooid.
Er openen zich hoopvolle perspectieven en er zit bovendien nog iets anders in de lucht. De stoommachine heeft reeds elders een opzienbarende omwenteling in het bedrijf gebracht en ook de heer Willink ziet wel in, dat zijn onderneming, als zij haar vleugelen uitslaan wil, de diensten van dit befaamde “krachtwonder” niet lang meer ontberen kan.
Plannen rijpen en laten geen rust. En terwijl de bestaande inrichting nog nauwelijks 10 jaar haar diensten verleend heeft, lichten in den geest de omtrekken al reeds van een moderner gebouw, waarbinnen de “wonderen van kracht en techniek” eerlang een gewichtige rol spelen zullen.

De stoomfluit gilt, wevedamp boven den Zonnebrink

Het is daar op den Zonnebrink als de heer Willink en architect Richter er in 1863 terreinopmetingen komen doen, meerendeels nog een echt landelijk dorpsrandgebied.
Wat thans straat is, is dan nog maar een landweggetje, waaraan dan, zooals we weten, op den hoek Verlengde Ratumsche straat het ons reeds bekende handweeffabriekje staat en op de plek, waar thans de heer Hulscher woont, juist de eerste Winterswijksche gasfabriek in aanbouw is.
Van de R.H.B.S. of de later daar gebouwde villa’s en heerenhuizen is er echter nog geen spoor of aanwijzing te vinden.
Maar het is een snel opgaande tijd voor Winterswijk en nu staan daar tegenover de gasfabriek al weer richtpaaltjes in den grond geslagen voor een anderen, veel beteekenenden nieuwbouw.

Het werk blijkt uitgevoerd te zijn door Nuys en Ribbelink, de eerste timmerman, de tweede vermoedelijk metselaar.
Doch van grooten omvang schijnt het karwei nog niet geweest te zijn. Ofschoon het bestek een machinekamer, een weverij, een spoelerij en een ververij vermeldde, wijzen alle gegevens er toch op, dat de inrichting eerst maar bescheiden en voorzichtig is opgezet.
Het gebouwencomplex, waaruit zij nog voor den brand van 4 December 1937 bestond, blijkt het resultaat geweest te zijn van herhaalde verbouwingen en vergrootingen, welke natuurlijk met de gestadige zakenuitbreiding in de goede jaren ten nauwste verband hielden.

De eerste stoommachine, de ketel en het drijfwerk, werden door Stork (destijds nog te Borne) geleverd, terwijl diverse machines in Engeland werden besteld.
Volgens de boeken zou de fabriek den 1 Juli 1866 met 52 getouwen zijn begonnen te draaien, doch het schijnt, dat dit cijfer meer het aantal bestelde “stoelen” betreft dan de werkelijk op dien datum in gebruik gestelde.
De oudste nog levende wevers meenen zich namelijk te kunnen herinneren, dat aanvankelijk met slechts een klein aantal getouwen begonnen is, daar de andere nog niet aangekomen waren en eerst geleidelijk later zijn bijgezet.
De reeds genoemde Willem Bekker, die het weten kan, omdat hij thans 88 jaar is en reeds op 11-jarigen leeftijd in de fabriek kwam, bevestigt zulks en beweert altijd goed onthouden te hebben het groepje personen, dat hij daar bij zijn intrede aantrof, te weten:
in de eerste plaats bedrijfschef Waters, die van de oude weverij mee naar hier overgegaan was. Jan Wevers, die eenigermate als zijn assistent fungeerde. Arend Kobus, stoker. Jan Kobus, wever, Gerrit Renskers, wever, later aandraaier. Willem Lobeek, aandraaier, Martinus Rotmans, wever, Albert Kobus, later touwbaas. Wiggers, later scheerbaas. Gerrit ter Haar, later scheerbaas. Hendrik Hofste en dan hij zelf, die de eerste was, aan wien twee getouwen werden toevertrouwd en die thans de eenige is, die van dit groepje nog in leven is.

In den beginne werden dezelfde artikelen van de oude weverij ook hier geproduceerd, zij het dan nu met bekwamer spoed en verbeterde machines en zonder dat iedere arbeider nog zelf tevens als aandrijfmotor te fungeeren had. De halfwollen stoffen domineerden nog en de gebruikte verfstoffen waren nog zoo overwegend aan den donkeren kant, dat de volksmond ter onderscheiding van de nadere plaatselijke bedrijven, welke meest wit goed fabriceerden, al gauw een passenden naam gevonden had, n.l. “zwartstoom”, welke tot op den huidigen dag gebleven is.

De ouderwetsche broekstoffen geraakten door de veranderde mode geleidelijk echter meer en meer in de verdrukking en toen werd het zwartepunt allengs naar de bontgoederen verlegd, als beddetijk, schortenbont, meubelbont, boezeroengoed, e.d., terwijl daarnaast toen ook al sarongs geweven werden, welke weldra geheel de overhand nemen zouden. De heer B.Nijenhuis, chef Binnenland, reeds sedert 1888 aan de fabriek verbonden, vertelde ons zich nog best te herinneren, hoe al vroeg de firma Gebr. Veth te Padang, W.B.Ledeboer & Co te Makassar en Gorontalo, e.a. tot de geregelde afnemers behoorden. Geberk aan werk was er in die dagen nooit. Indie zond meestal zooveel orders en aanbevelingen dat de beste er uitgenomen konden worden en de rest niet uitgevoerd werd.
De noodige steenkolen moesten in de eerste jaren per voermanstransport uit Empel en Iepenburen (D) herwaarts worden gehaald. Dat was een kostbare geschiedenis, want de vracht was minstens 2 1/2 maal zoo duur als de kolen zelf. De partij welke in Empel voor f 18,- beschikbaar was, kostte als zij hier thuis was f 58,-

De fabriek groeit gestadig.

Intusschen was de oorspronkelijke ruimte voor de uitvoering der ruim toevloeiende orders al spoedig te klein gebleken. En toen de heer Nijenhuis in 1888 de fabriek betrad, hadden er dan ook reeds twee uitbreidingen plaats gehad. Doch er zouden er weldra meer bolgen, zooals kan blijken uit het volgende lijstje:

1866
Ongeveer 1 Juli de stoombariek in werking

1883
De eerste uitbreiding

1886
De tweede uitbreiding

1900
Belangrijke vergrooting en vernieuwing. Geheel nieuwe machinekamer en ketelhuis, waarin stoomachine Stork van 400 PK en drie ketels: de stoommachine ging bij de brand verloren.
Bouw van een 3 verdiepingen hoog gebouw voor kantoren en magazijnen. Dit gedeelte ging door den brand verloren.
Whemepad voor de eerste maal verlegd.

1904
Reeds weer vergrooting van dit voorgebouw. Waar dit nieuwe gebouw door middel van branddeuren van het in 1900 opgerichte was gescheiden, bleef dit bouwwerk bij den brand gespaard.

1913
Bouw van de weverij “De Pol”, plaats biedend voor 350 getouwen met electrische aandrijving en de modernste toepassingen op het gebied van luchtverversching, bevochtiging en verwarming. Achter het kantoorgebouw werd een nieuwe betonbouw opgericht voor appreteerderij, kalanderij en opmakerij. Tevens werden ververij, aandraaierij en scheerderij door betonbouw vergroot.

1920
Uitbreiding der ververij, waarboven de sterkerij werd aangebracht, tevens werd een nieuw Directiekantoor gebouwd.

1924
Aankoop tuin achter bewaarschool, welke na den brand voor de helft in gebruik werd genomen door ruwerij en garenloods en tevens als opslagplaats. Het verlegde Whemepad werd bebouwd, en dit pad werd opnieuw verlegd, nu langs de bewaarschool.

1937
4 Dec. Groote brand, die het eigenlijke bedrijf aan den Zonnebrink geheel verwoestte.

1938
Heropbouw van deze fabriek

BEDRIJFSVORM EN DIRECTIE

Ook de bedrijfsvorm is in den loop der jaren niet steeds dezelfde gebleven.
De oude handweverij was eigendom van den heer J.Willink en ook met de nieuwe stoomfabriek is hij aanvankelijk in zee gegaan.
In 1869 werd zijn neef W.Paschen in de directie opgenomen en de vennootschap Firma J.WILLINK & PASCHEN opgericht.
De heer J.Willink had intusschen met zijn succesvolle spoorwegvoorbereidingen de handen zoo vol gekregen, dat hij in 1879 zijn fabriekswerkzaamheden overdroeg aan zijn zoons A.Willink em J.H.Willink, toen resp.23 en 22 jaar oud.
In 1897 overleed de stichter, de heer J.Willink, op 65-jarigen leeftijd.

Mede wegens uitbreiding van zaken werd de bestaande firma op 1 October 1902 omgezet in de N.V.Bontweverij “De Batavier” v/h J.Willink en Paschen en wel onder directie van de gewezen firmanten A.en J.H.Willink, terwijl als commissarissen optraden de heeren W.Paschen te Winterswijk, Mr.J.B.Roelvink te Amsterdam, W.Willink en B.W.ter Kuile te Enschede.


LEIDERS VAN HET BEDRIJF VAN 1866-1941

DIRECTEUREN:
Jan Willink 1866-1879
W.Paschen 1869-1902
Abr. Willink 1879-1913
J.H.Willink 1879-1921
J.Willink Azn.1913-1939
A.J.Willink 1913-heden
J.G.Korteling 1931-1938 (daarna gedelegeerd commissaris)
A.Willink Jzn. 1938-heden

BEDRIJFSLEIDERS:
L.Waters 1866-1889
Mais 1889-1895
Eicken 1898-1903
H.G.Dalenoord 1903-1931
H.J.Voogd 1931-1939 (daarna onder-directeur)

HUIDIGE COMMISSARISSEN:
Ir. F.Willink, President-commissaris
J.G.Korteling, Gedelegeerd
J.G.G.Ledeboer
G.B.W.ter Kuile
J.Willink Azn.

PRODUCTIE EN AFZET DER FABRIEK















Lees verder

De gebrachte rijkdom

Wel steekt de oude grijze toren als voor eeuwen nog bijkans onveranderd boven het geboomte uit, maar daar omheen in de straten heeft de tijdsgeest reeds wonderen verricht. Helder verlichte winkels met rijke etalages achter spiegelende ruiten hebben de ouderwetsche houten gevels en de mestvaalten vervangen en een stevig plaveisel is aangebracht, waar vroeger het mulle zand onder de voeten kroelde of de voertuigen in den modder dreigden te blijven steken. Geen eentonig geklepper van rammelende weefgetouwen wordt meer gehoord langs de straat, maar wel het geraas van door stoom of electriciteit gedreven machines in modern ingerichte fabrieken, waaraan Winterswijk voor een zoo belangrijk deel zijn opkomst te danken heeft.

B.Stegeman, 1927

Lees verder

Steumer Jan

ODE AAN AL ONZE VOORVADEREN IN DE TEXTIEL

‘k Wet nog van den olden tied,
van ’n Wenters vol met steume
vader ging naor d’n Meyerink,
naor d’n Breistroom ging mien eume

Umme 6 uur wasten vader zich
biej de pompe met ieskold water
want jao, de luxe van ne douche,
dee kwam pas jaor’n later.

De bokse an en ’t boezeroen,
’t vake verstelde jesken
en in de tasse an d’n arm,
zien brood en drinkersflesken.

En deur de straoten van ’t darp,
alleene op in tröpkes,
dan lepen doezend klumpkes daor,
ower Wenters kinderköpkes.

Jao, ’s morgens vrog, veur zeuven uur,
begon ’t darp te lèven,
d’n eenen naor d’n andern stoom,
dee maanden het volk tot wèven.

D’n Witstoom, ’t eerste, dan d’n Pol,
de Tuunte leet zich heur’n 
nao ’t fluiten van d’n Meyerink,
dan mos ’t wal gebeur’n.

En in ’t darp naor de fabriek
in de straoten en de steggen,
was dan ’t steumervolk op pàd,
te vrog om völle te zeggen.

Wal honderd jaor gaf zo d’n stoom,
de Wenterswiekers èten
en wee den tied hef met-e-maakt,
dee zal ’t nooit vergèten.

Jao,klepperdeklep, was ’t lèven van
mien vader zaliger, steumer Jan

Zo ’s aovends teggen vief, zes uur,
dan zaten wie biej ;t fornuus,
unzen mooder bracht met ’n verhaal ,
gemeudelekheid in huus.

D’n kètel op ’t fornuus, dee zong,
’n heel vertrouweluk leedjen
en mooder stoppe sökke dan
of haakten ’n taofelkleedjen.

Toe mooder, vertel ons nog es van,
’t menneken oet de maone,
hoo kwam dat keèrlken daor ok weer,
wat hef-e daor edaone?

En mooder dacht dan biej zich zelf,
ok an d’n dag van morgen,
al waren de kindre dan gezònd,
dr waren altied zorgen.

Heur, klepperdeklep, zèe mooder dan,
daor kump oew vader,steumer Jan.

As ’n jungsken in dee olde tied,
bracht ik mien vader ’t èten
want jao, dat had d’n goeien man,
ok wal ens glad vergèten.

En as ik dan naorbinnen ging,
nao eèrst’ luk zeukeriej,
dan schrok ik miej zowat ne bult,
van ’t kabaal in de wèverieje.

Jas, as ’n schichtig vöggelken,
zocht ik dan tussen de töwwe,
bes dat ik endluk schreeuwn kon:
“Hier is ’t brood, mien vâ, daor buwwe!”.

Dan mocht ik efkes van mien vâ,
’t weèfgetouw hanteern,
en schot de spoole deur ’t good,
dat wo’j wal geèrne leèrn.

En klepperdeklep, zo ging iej dan,
met ’n “rap naor huus” van steumer Jan.

Och, leeven heer, waor is de tied,
waarvan ik heb e’schrèvvene,
waor bunt de steume met eur vòlk
in vredesname e-blèvvene?

Waor is d’n Jöddenstoom dan toch,
d’n Zwartstoom en de Bleeke,
d’n Meyerink van d’n Beuzenes,
met in d’n hof ne eeke?

Waor is d’n damp van ’t kètelhoes,
de machtige stoommesiene,
’t is allemaole al veurbiej,
dat dut ’n bètjen piene!

De kindere van DAT steumersvolk,
zee hebt nao grieze heure
en elken dag is d’r haoste weèr
wat anders veur de deure!

Maor, klepperdeklep, zo lange ik kan,
denk ik an vader……… steumer Jan!

B.Speelberg

Lees verder

Het Willinkhuis

Elk in Winterswijk goed thuis
Kent het oude Willinkhuis
Als een waar antiquiteit
Is befaamd het wijt en zijd.

Zoo bij dag als wel bij nacht,
Houdt het altijd trouw de wacht.
Op het Winterswijkse plein
Zou er trouwer wachter zijn?

O neen, O neen, O neen!
Want reeds in de steenperiode
En den grijzen mon’ken tijd
Stond het huis reeds op deez’ zode
Was toen reeds antiquiteit.

Hoe de zijs des tijds ook woedde
Wat ook vallen deed tot puin,
Immer zijn bespaard gebleven
Willinkshuis en Willinkstuin

Veel helaas, verscholen lijt,
In de nevels van den tijd.
Als in oud papier men leest
Moet ’t een klooster zijn geweest

Eer d’aloude Willinkstam
In het huis zijn intrek nam,
Dat door heim’lijk metselwerk
In verband stond met de kerk
O ja, O ja, O ja!

En de mon’ken van het klooster
Vaak belust met wijn en bier
Kwamen uit de kerk geslopen 
Door die gangen stil naar hier.

Vulden hier dan eens hun glaasje
Dronken het leeg met blijden zin,
Kwamen op dezelfde wijze
Ongemerkt de kerk weer in

Na d’aloude Willinkstam
Hier een burgemeester kwam
De Heer Veeren met zijn gezin
Trok het oude Marktslot in.

Daarna werd hier keurig net,
Quanjers winkel opgezet.
Later, werd dit oude huis
Weer een jonge huw’lijks kluis.
Hoezoo, hoezoo, hoezoo?

Nico trok met zijn Marietje
In dit oude Willinkslot,
Smaakten saam in deze zalen
d’Eerste vreugd van ’t huw’lijkslot

Doch na ras vervlogen jaren
Werd het weer eens anders thuis
Nico trok toen met zijn vrouwtje
In een eigen villa-huis

Wie er toen wel komen zou?
De Heer Pabruw met zijn vrouw
En een drietal kinderlein,
Er toen ingetrokken zijn.

Steeds was ’t huis met kinderen vol
’t Piepverstoppen was er dol
Doch zij zijn er uit gegaan
’t Piepverstoppen was gedaan.
Waarom, waarom, waarom?

De Heer Pabruw trok al spoedig
Met zijn vrouw en kroost uit ’t huis
Bouwde zich ginds aan de Spoorstraat
Ook een eigen villa-huis

Toen werd ’t slot (het was een glorie)
Aane een vreemdeling verhuurd,
Maar helaas dat huurcontractje
Heefy zoo ak’lig kort geduurd.

Toen stond ’t oude Marktslot leeg
In de doode zalen zweeg
D’echo van het laatst gedruis,
Ach, verlaten was het huis!

In den tuin is ’t al verdrukt
Niemand die de hazels plukt,
En de klimop van ’t prieel
Werd zo stoffig en zoo geel!
Ach he, ach he, ach he!

Maar laat ons niet droeve treuren,
Maar bij vroolijk feestgedruis
Zamen nog de naam herdenken
Van ’t oude Willinkshuis

Neen, laat ons niet droeve treuren,
Maar bij vroolijk feestgedruis
Zamen nog
voor ’t laatst eens zingen

“LEVE ‘T OUDE WILLINKSHUIS” .

(4 April 1900, schrijver onbekend)

Lees verder

Weversgilde

Het Weversgilde

Sinds overouden tijd reeds was het weversambacht hier in Winterswijk voor velen een bron van inkomsten geweest en in navolging van de steden was hier zelfs een weversgilde gesticht. 
Hertog Karel had er zijn hooge goedkeuring en bescherming aan verleend en dat beteekende, dat enkel de leden van het gilde in het kerspel van Winterswijk tot het hanteeren van het weefgetouw gerechtigd waren. 
Concurrentie hadden de gildebroeders niet te duchten en het belooft ons derhalve niet te verbazen, dat de jeugdige instelling weldra in goeden doen verkeerde. 
Maar er kwamen donkere tijden, jaren van oorlogswee en groote ontreddering en het gevolg daarvan was, dat ons veelbelovend gilde jammerlijk onder den voet geraakte. Zijn leden waren verstrooid of tot groote armoede vervallen en van de talrijke getouwen, die eertijds zoo lustig klepperden, waren vele reeds lang tot een treurige rust gedoemd. 
Het weversgilde scheen dood, maar gelukkig slechts tijdelijk. 

Zoodra de orde en rust en betere economische toestanden wedergekeerd waren, richtten ook de wevers het hoofd weer op en adresseerden bij Z.M.den Stadhouder om herstel der vroegere rechten. Hun verzoek viel in goede aarde, zoodat zij den 18en April 1682 gelukkig werden gemaakt met den volgenden offcieelen 

GILDEBRIEF

“Wilhelm Hendrik bij de Gratie Godts Prince van Oragne en Nassau, enz…..

“allen dengenen, die desen sullen sien ofte horen lezen, salut. Doen te weten: 

“Wij hebben ontfangen de ootmoedige Supplicatie van die van het Weversambagt in ’t Dorp en kerspel Winterswijk, inhoudende, dat voor desen in den voornoemden Dorpe is geweest een Weversgilde en reglement tot voordeel en benefice van ’t Weversambagt; “-, dat de voorscr. Weversgilde en privilegiën van dien door de lange krijgsjaeren buyten pbservantie gebragt zijnde, de Supplianten hadden moeten aensien en gedogen, dat sy Luyden gesitueert zijnde op de frontieren van andere Landen voorbij gegaan ende onttrokken worden alle de voordeelen, die sy voor desen hebben gehadt, en dat de reders van het linnen niet willen laten weven als tegen betaelinge van winkelwaeren ende manufacturen, ende wsy sulks niet konnende doen, werden gepreterieert, en het gaeren uyt den Lande naer vreemde plaetsen gedraegen tot merkelyke schaede van de Supplianten,….ons daerom biddende en versoekende dat ons soude gelieven hen daartoe op nieuw te verlenen behoorlijke brieven van consent ende octroy. 

“Soo is ‘t, dat wij geneigt sijnde goede ingezetenen en onderdaenen te believen, en soo veel doenlijk is, het voorschr.weversambagt tot Winterswijk wederomme te doen floriren onder die regeeringe van eenen Gardiaen off deeken met vier gildemeesters offte overluyden…. volgens de poincten en articulen hiernae volgende:

1. Ten eersten sal ieder gilde broer nevens de zusters van het gilde godvrugtig leven nae gehoorsaemheit der H.Kercke van de gereformeerde religie en sullen tot haeren patroon kiesen Sinte Michaël ende voirs een gardiaen off deeken ende vier gilde meesters ofte overluyden. 

2. Item die op het nieuws aenkomen en dese gilde wilden winnen, als ook die van buyten in komen, sullen geven 15 gldns aen ’t gilde ende twee gldns in de gildebusse, om te gebruiken onder het gilde, daer het van noden sal sijn, alsmede drie goutguldens voor den Hooftofficier van deze plaetse. 

3. Dat geen werk mag om te arbeijden buiten het gilde gaen onder verbeurte van het gaeren voor die van het gilde, en ses goutguldens voor den officier, mits dat die van ’t weversambagt presenteeren aen de reders alsmede de burgers in het dorp en kerspel van W. met het maeken  van het Linnen nae proportie van de bleyken niet sullen soeken te verkorten offte op te houden, en dat voor sodanigen prijs als het oude gebruyk is geweest. 

4. Sal op St.Michaeldag nae erholden consent van den Drost die bij-een-komst van het gilde sijn en sullen alsdan twee nieuwe gildemeesters gekozen worden, die het gilde een jaer bedienen. 

5. Dat yder baes offte meester sal geven alle jaer vier stuivers ten behoeve van ’t gilde, ende sal dat zelve op de bijeenkomste van St. Michaëlsdag betalet worden op de verbeurte van tienstuivers, welke sullen sijn in de busse voor de armen van het gilde.

6.Bij aldien eene van de gildebroeders off de susters den eene den anderen achterhaelde met kwaetspreken, schelden offte eenige quaestie te maeken, hetzij op de bijeenkomst van Michaëlsdag offt anders in ’t particulier, die sal voer de eerste reyse geven dertig stuivers. Ende als sodanige gildebroer offte suster van den gardiaen oft gildemeester bestraft worden om te swygen en willen niet swygen, sullen deselve dubbert verbeuren…..

7.Item wanneer de bijeenkomste van ’t gilde sal wesen op Michaëlsdag, soo sal deze gildebrieff gelesen worden, ende soo ymant deze articulen kwam te rebelleeren, die sal van ’t ampt ontset ende berooft syn ende wederom arbeyden in knegtsplaetse offte hetzelve ampt wederom koopen gelijk een vreemde, ende dat niemant meer sal mogen holden als drie a vier touwen om te werken.

8.Het breetdoek sal moeten weesen vol ses vierendeel breet off soo ymant breeder offte smalder beliefde te hebben sal daernae moeten betaelen en het smal ook nae older gewoonte.
Ende soo ymant eenige fouten in het linnen maekte, sal van de gildemeesters besien worden, ende diegene, die het linnen toekomt, soo het bedorven mogte sijn, sal ’t selve voir den gardiaen ende gildemeesters brengen, om bekeurt te worden, hoe groot die schaede mogte sijn, dewelke de maeker sal betaelen, ende degene, die het voir den gardiaen brengt, sal aenstonts daerbij leggen twaalf stuivers, sullende deze gerestitueert worden, soo wanneer het sal bevonden worden kwaelijk gemaekt te sijn.

9.Geen gildemeester sal ook eenes anderen geschoren werk weeven, sonder consent van denselve, die het geschoren heeft, hij verbeurte van vijff schillingen.

10 en 11. Handelen over het meten en keuren van linnen.

12. Voorts sullen de gildebroeders op geen Sondaegen, Hoogtijts- nog bededagen mogen arbeyden, maer ouder gewoonte op werkdagen; mede geen smal doek maeken onder anderhalve str. op verbeurte van twee guldens….

13.Off daer eenige gildebroeders offte geildemeesters waeren, die niet Goddelijk offte eerlijk leeven nae behooren, ende het selve tot de Gildemeesters kwam, sullen deselve haer onderrvraegen ende bestraffen; en soo wanneer des onvermindert de bestraften haer naemaels niet souden willen beteren, en bevonden wordende wederom kwaelijk offte oneerlijk geleeft te hebben, zullen deselve verbeuren twee guldens…..




Laatst bijgewerkt: 25-12-2016/ 10-04-2019

Lees verder

De familie Willink




Hendrik Willink

De familie geschiedenis v.d. Willinks beginnen wij bij Hendrik Willink (1760-1842), met een kleine terugblik.
Hendrik kwam plm. 1789 vanuit Deventer, waar zijn ouders woonden, naar Winterswijk.
Ook zijn ouders waren Winterswijkers, Abraham Willink (1721-1780) en Aleida Waliën (1732-1800), die hun geluk zochten in Deventer.
Na het overlijden van zijn vader te Deventer (1780), komt ook zijn moeder Aleida, terug naar Winterswijk.

Hendrik had een broer Herman Willem(1770-1849) en drie zusjes.
In Winterswijk woonde nog twee ooms van Hendrik:
Willem ongehuwd (1715-1794) en Hendrik (1728-1780)
Oom Hendrik Willink was getrouwd met een Geertruid Waliën (1729-1810)
Wellicht kwam Hendrik naar Winterswijk om de zaken over te nemen van zijn ooms.
In 1789 noteert hij nml. in het inkoopboek van zijn ooms, dat hij een eigen zaak heeft gesticht.
Ook trouwt hij dat jaar met zijn 21-jarige nichtje Catharina Waliën (1768-1834)
Na het overlijden van zijn oom’s erfde Hendrik het landgoed Gossink.
Handelde Hendrik’s grootvader al in stoffen, in 1790 zien wij dit Hendrik ook doen.
Op 17 augustus 1791 werd hun enige zoon ABRAHAM WILLINK geboren.
In 1795 begint de Franse revolutie met als gevolg in 1810 de inlijving.
Voogd Steven Jan van Hengel werd afgezet door Willem Paschen (1764 -1842) , Hendrik Willink, Hermanus ter Pelkwijk, Derk Scholten en Johan Balthazar Dericks, die gezamenlijk de nieuwe municipaliteit vormen.

Willem Paschen werd op 03-09-1795 benoemd tot ‘profesional officier’ te Bredevoort, tegen de zin van Hendrik die geen tweede viool wenste te spelen, en later werd Willem Paschen aangesteld als Drost (1802-1810)
In 1796 bedankt Hendrik dan ook voor de post in de Municipaliteit Winterswijk.
Hendrik gaat zich weer richten op zijn bedrijf.
Op 22-11-1799 wordt de orangiste Freule van Dorth door de rechtbank o.l.v. Willem Paschen veroordeeld tot de dood.
14 Maart 1811 wordt Willem Paschen nog even benoemd tot Marie van Winterswijk. maar op 05-08-1811 (benoeming 28-07) al wordt hij opgevolgd door Hendrik Willink en Jan ter Pelkwijk als adj.maire.
Willem Paschen wordt dan gemeenteraadslid

Hendrik, De Burgemeester

Hendrik Willink
Geb: 27-07-1760 Deventer
Ovl: 26-03-1842 Winterswijk
Echtg: 22-09-1789 Catharina Waliën
Geb: 30-10-1768 Winterswijk
Ovl: 26-04-1834 Winterswijk
WOOLDSTRAAT 16
Kinderen: 2
1. ABRAHAM WILLINK (17-08-1791,W.wijk  – 08-12-1863, W.wijk)
2. Jan Anasias Willink (29-09-1800,W.wijk – 19-10-1800,W.wijk) (20 dgn)

1811-1834: Burgemeester van Winterswijk

05 augustus 1811 wordt Hendrik Willink Maire van Winterswijk
Na de Franse overheersing met ingang van de grondwet in 1814 heette het Schout en vanaf 1825 Burgemeester.
Op 30 November 1813 was ‘Koning Willem 1’terug gekomen in Nederland.
In de eerste gemeenteraad van 1814 zaten o.a. W.Paschen en J.B.Roelvink
Zoon Abraham, in 1811 inmiddels 20 jaar heeft dan naar alle waarschijnlijkheid de zaken van zijn vader al gedeeltelijk overgenomen.

A.Tebbetman was onder het Franse gezag op 01 juni 1811 tot commissaris van Politie benoemd. De Fransen wilden bij dorpen groter dan 5000 inwoners een commissaris.
Hij overlijd echter al vroegtijdig op 16 mei 1817 en wordt opgevolgd door Dunnewold. Het korps was echter nog maar klein. Naast hem waren er twee veldwachters.
De dorpsdokter was in die periode Reichman, wonende waar later de doorgang kwam in de Torenstraat

Hendrik Willink wordt op 20 mei 1817 benoemd tot lid Provinciale Staten .
Winterswijk komt wel weer in 1818 onder een hoofdschout te vallen van abt Bredevoort, jonkheer J.A.L.G.C. van Nagell
Hendrik zal hier niet zo blij mee geweest zijn, maar hij kwam al aardig op leeftijd (dan 58).

In 1818 komt er het eerste echte gemeentehuis op de Wheme met politiebureau, school en onderwijzerswoning.Kosten: 9.000,–
Als hoofdonderwijzer wordt benoemd Pieter van Dijk (geb: 1788-ovl: 27-06-1854 Winterswijk.
In 1819 vertrekt zijn broer Herman Willem Willink naar Enschede.

Prive gaat het Hendrik financieel voor de wind door zeker ook de erfenissen, komende van de laatste Waliëns.
In 1820 overlijd zijn oom Hendrik Waliën en in 1827 Hendrik schoonzuster Christina Jurjana Waliën
Hendrik willink is dan ineens goed voor plm. 5 huizen, waaronder ‘De Kroon’ aan de markt en de huizen rechts hiervan tot aan het Lappenbrink en Wooldstraat 16,
Plm.13 boerderijen en honderden hectaren grond.

Op 03 juli 1835, Hendrik is dan 74, neemt hij afscheid als burgemeester en wordt opgevolgd door O.Tulleken. Zijn vrouw Catharina is een jaar daarvoor overleden

In 1837 koopt hij het familie-graf op de begraafplaats aan de Singelweg.

Zijn relatie’s met zijn broer en zussen zullen niet goed geweest zijn.
Zijn twee zussen Geertruid Walyen (ovl.1801) en Aleida (ovl.1791) waren al vroegtijdig overleden, maar zijn andere zussen Christina (ovl.1844) en Judith Paschen (ovl.1847) en broer Herman Willem (ovl.1847) waren allen naar Enschede vertrokken.
M.b.t. erfenissen benoemden zij in de jaren ’20, indien geen eerste-lijn erfgenamen, elkander tot erfgename.
Geen Hendrik Willink uit Winterswijk

Herman Willink zelf, de burgemeester is overleden op 26-03-1842 Winterswijk.


Wooldstraat 16 Woonhuis Hendrik Willink
Wheme. Gemeentehuis 1818-1881

Abraham Willink, de tweede generatie,het enig kind

Abraham  Willink                              
Geb: 17-08-1791 Winterswijk  
Ovl: 08-12-1863 Winterswijk (72)       
Echtg: 16-04-1819 Enschede
Christina ten Cate
Geb:21-03-1800 Enschede
Ovl.02-04-1863 Winterswijk)
MARKT 23
Kinderen: 6

Willinkhuis ‘De Kroon’

KINDEREN

1.Anna Catharina Willink 1820-1824
2.Maria Geertruid Willink 1824-1875
3.Hendrik Willink 1825-1877
4.Herman Christiaan Jurjaan Willink 1827-1906
5.Anna Catharina Willink 1829-1867
6.Jan Willink 1831-1896

Had vader Hendrik zich naast zijn koopmanschap gericht op zijn functie als burgemeester, als ‘1e generatie’ had hij het zeker ook de de erfenissen zeer goed gedaan.
Abraham, de enige zoon richtte zich eveneens op het koopmanschap en legde het accent steeds meer op de textiel.
In 1819 was hij op 27-jarige leeftijd in Enschede getrouwd met Christina ten Cate.
Hun woonadres in Winterswijk werd in 1827 het georven huis de ‘Kroon’ aan de Markt, waar Christina Jurjana Waliën had gewoond.
Samen kregen ze zes kinderen: 3 dochters en 3 zoons, die later ook alle drie in de textiel terecht zullen komen.
Op 44-jarige leeftijd in 1835 richt Abraham op de hoek Zonnebrink-Ratumsestraat het eerste Willink textielfabriekje op.
Ook zijn vader Hendrik mag dit nog mee maken.
Abraham ambieerde geen politieke functies zoals zijn vader, althans hij zal zich er niet mee bezig houden. Wel werd hij een succesvol zakenman.

Batavier 1835

De start zal geweest zijn met tenminste 26 weefgetouwen.
In 1842 zien we voor het eerst de 17-jarige zoon Hendrik binnen het bedrijf, de latere stichter van de eerste stoomweeffabriek.
De beide andere zonen, Herman en Jan komen later.

DE DRIE DOCHTERS

1.Anna Catharina Willink

Geb: 27-12-1820 Winterswijk – ovl.17-07-1824 Winterswijk (3jr/7mnd)

2.Maria Geertruid Willink

Geb: 02-05-1824 Winterswijk – ovl. 22-02-1875 Winterswijk (50jr)        
Echtg: 10-05-1843    
Herman Hendrik Paschen
Geb: 20-04-1813 Winterswijk – ovl.22-10-1880 Winterswijk)
WOONADRES: Meddosestraat – Villa Paschen
Kinderen: 3
 
1.Willem Paschen 
Geb: 18-07-1846 Winterswijk- ovl: 04-04-1909 Monte Carlo (62)
Latere mede-directeur Batavier
Echtg: 06-08-1874  Winterswijk
Catharina Roelvink 
Geb: 06-05-1855 Winterswijk – 14-03-1931 Winterswijk
(75)
WOONADRES: Spoorstraat Wilan

2.Christina Paschen 
Geb: 27-03-1848 Winterswijk – 11-02-1916 Winterswijk (67)
Echtg: 14-11-1870 Winterswijk
Leonard Roelvink Burgemeester Aalten (1861-1886)
Geb: 30-04-1833 Aalten – Ovl: 03-03-1886 Bredevoort (52)
WOONADRES WEDUWE Spoorstraat 29 (Villa Nova)

3.Judith Maria Paschen 
Geb: 05-08-1858 Winterswijk – 14-02-1918 Den Haag (59)
Echtg: Emiel Hendrik Stieltjes (1853-1923) -Spoorweg-ingenieur

Villa Paschen, Villa Wilan, Villa Nova

3.Anna Catharina Willink

Geb: 11-10-1829 Winterswijk – ovl: 08-01-1867 Winterswijk (37)
Echtg: 02-08-1854  Winterswijk
Wilhelm Arnold Roelvink -Notaris
Geb: 26-10-1821 Winterswijk – ovl: 02-05-1917 Winterswijk (95)
WOONADRES: Misterstraat
Kinderen: 2
1. Jan Berend Roelvink -Notaris
Geb: 12-04-1857 Winterswijk – Ovl: 22-06-1932 Winterswijk (75)
Ongehuwd
WOONADRES: Misterstraat

2. Abraham Roelvink 
Geb: 25-07-1859 Winterswijk – Ovl: 08-12-1921 Ermelo (62)
Ongehuwd- Begraven te Ermelo

Wilhelm Arnold Roelvink is na het vroegtijdig overlijden van Anna hertrouwd op 22-04-1869 te Enschede met Eva Magdalena ter Kuile
Geb: 14-06-1839 Oldenzaal -ovl.08-03-1929 Winterswijk (89)
Kinderen: 3
1.Harrij Roelvink 
Bankdirecteur Twentse Bank
Geb:1871 Winterswijk – Ovl:1961 (90) Haarlo -crematie
2.Herman Willem Roelvink 
Bankdirecteur Rotterdam
Geb: 1872 Winterswijk- ovl: 1909 ‘s-Gravenzande (36)
3.Bernard Andreas Roelvink 
Bankdirecteur Deventer
Geb:1879- Ovl:1936 Gorssel (57) Begraven te Winterswijk

Roelvinkhuis -Misterstraat

DE DRIE ZONEN

Hendrik, Herman en Jan. De Derde generatie

Hendrik (1825) en Herman (1827) de Witstomers, Jan (1831) de Zwartstomer

In 1855 komt de oudste zoon Hendrik, dan 30 jaar, in het bedrijf en de firma heet dan H.Willink & Comp.
Vader Abraham trekt zich steeds verder terug.


Zoon Hendrik blijft wonen in Huize ‘De Kroon’, Herman bouwt zich in 1854 na zijn studie te Utrecht een villa aan de Groenloseweg 4.
Jan trouwt in 1855 en verhuisd naar de Wooldstraat.
In 1854 voelde vader Abraham langzaam dat ook zijn einde kon naderen en kocht zich twee graven aan de Singelweg bij zijn vader en moeder.
In 1863 komen zowel vader Abraham als zijn echtgenote te overlijden.
Hendrik zorgt in 1864 voor een grafmonument voor zowel zijn ouders als grootouders voor maar liefst f 442,98, ontworpen door de architect L.G.Richter. 1831 Leiden -1902 Winterswijk, die zelf ook een graf zal krijgen aan de Singelweg.

In plaats van thuiswevers kwamen er na 1830 steeds meer fabriekswevers, door Tenkink, Meijerink en Willink.
Na 1840 deden zich enkele rampen voor in de landbouw, waardoor velen landbouwers/thuiswevers besloten te emigreren naar Amerika.
In 1847 met de Phoenix-ramp op het Michiganmeer, waarbij 74 Winterswijkers om het leven kwamen.
De armoede heerste in Winterswijk
Met een onderbreking van de Amerikaanse burgeroorlog duurde de emigratie tot 1878. De bevolking van Winterswijk was deze decennia dan ook niet toegenomen.
Na 1850 klimt Winterswijk langzaam uit dit diepe dal.
Inmiddels ontwerpt Hendrik in Winterswijk zijn plannen voor de eerste stoomfabriek.


Om het spoor van de Willinks in Winterswijk te kunnen blijven volgen een korte samenvatting tot nu toe:
1.Hendrik Willink -Koopman/burgemeester (1760-1842)
2.Abraham Willink- Fabrikant ( 1791-1863)
3.De drie zonen van Abraham: Hendrik (1825), Herman (1827) en Jan (1831)


In 1861 wordt Jan (1831), de jongste zoon uitgekocht en is het bedrijf van Hendrik (1825) en Herman (1827).
Vanaf hier scheiden de wegen zich in de aankomende fabrikanten.
Hendrik en Herman gaan samen de ‘Witstoom’ vormen en Jan kiest voor de ‘Zwartstoom’.

DE ‘WITSTOOM’

Hendrik Willink (3)
MARKT 23/ IN 1864 GROENLOSEWEG 1
(1825-1877)
OPRICHTER (overname firma A.Willink) 1855
WITSTOOM: H.WILLINK &COMP. GROENLOSEWEG Gebouwd: 1861.
1855-1870: Raadslid en WETHOUDER

Herman Christiaan Jurjaan Willink (3)
GROENLOSEWEG 4 (GEBOUWD 1854.
(1827-1906 )
DIR.WITSTOOM
JURIST
1877-1903: WETHOUDER


LATER MEER – IN BEWERKING


     – Hendrik Willink (W&C)  (12-05-1825,W.wijk – 26-07-1877,W.wijk)
                                                x 08-07-1852 Coenradina Jacoba van Heek (10-01-1828,Enschede -04-08-1897,Maagdenburg)


      – Herman Christiaan Jurjaan Willink (W&C)  (20-05-1827,W.wijk -04-04-1906,W.wijk)
                                                x 10-08-1854            Margaretha ten Cate (14-12-1831,Lonneker,Borne -14-03-1902,W.wijk)


    – Jan Willink (B) (30-10-1831,W.wijk  – 20-01-1896,W.wijk)      
                                                 x 06-07-1855           Judtith Paschen (29-10-1834, Vreden-06-03-1908,Winterswijk)

 —————————————————————————————-

 Hendrik Willink   x 08-07-1852   Coenradina Jacoba van Heek 


                           – Christina Margaretha Coenradina Willink (09-07-1857,W.wijk – 12-02-1951,W.wijk )
                                                   x 1882  Hermann Rudolph Martin (1851,Elberfeld -1932, Maagdenburg)
                           –  Margaretha Hermina willink (17-11-1858, W.wijk – 05-04-1917,W.wijk)
                                                   x
                           – Anna Catharina willink (12-05-1860,W.wijk – 21-01-1931,Enschede)
                                                   x 1884 Hermannus ter Kuile (1857,Enschede – 1917, Enschede)
                           – Gerrit Jan Willink (T) (02-10-1864,W.wijk – 29-03-1933,Lyon)  ( “Tricot Jan” )


 Herman C.J.Willink  x 10-08-1854  Margaretha ten Cate 

                           – Nicolaas Willink (W&C)   (12-11-1857, W.wijk – 12-11-1948,W.wijk)
                           – Abraham Hendrik Willink  (W&C)  (28-11-1859, W.wijk – 28-11-1863,W.wijk
                           – Margaretha Anna Willink (15-02-1863,W.wijk – 15-02-1911,W.wijk)
                           – Maria Hendrika Willink (03-10-1965, W.wijk – 03-10-1867,W.wijk)
                           – Anna Catharina Willink (26-04-1869, Nijmegen – (26-04-1927, Nijmegen)
                           – Marten Willink (15-02-1870,W.wijk -08-04-1931,W.wijk)


 Jan Willink ( “Spoor-Jan”)    x 06-07-1855  Judtith Paschen


                            – Abraham Willink (B)  (12-04-1856,W.wijk  –  21-09-1913, Arnhem)
                            – Jan Hendrik Willink(B)  (09-05-1857,W.wijk  –   19-03-1940, W.wijk)  ( “Manke Jan”)
                            – Hendrika Willink (29-11-1858, W.wijk    –  30-06-1935, Baarn)
                            – Christina willink (06-09-1860,W.wijk  –   05-07-1937, Lonneker,Borne)
                            – Willem Willink (01-07-1864, W.wijk  – 23-07-1935, Enschede)
– Hendrik Willink (1867 W.wijk-1890 Ned.Indie)

 ——————————————————————————————–

Nicolaas Willink  x  Marie henriette van Wullen Scholten

                         – Willem Adam Willink (W&C)  (1890,W.wijk -1969,Arnhem)  ( “Boet” )
                         – Herman Willink (W&C)  (1895,W.wijk-1963W.wijk)

Abraham willink  x
                         – Jan Willink (B) (1882W.wijk- 1959,Amsterdam)
                         – Carel Willink (1886-1956)
                         – Frits Willink (1889,W.wijk-1980,Hengelo)

Jan Hendrik Willink  x
                         – Bram Willink (B) (1888- 1969) ( “Dikke Bram”)

———————————————————————————————

Willem Adam Willink   x Hilde Jeanette Bos (1896-1945)
                         – Nico Willink (W&C) (1917,W.wijk -2001,W.wijk)

 Herman Willink  x
                          – Hendrik Willink (W&C) (1924,W.wijk – 2002,W.wijk)

Jan Willink  x
                         –  Abraham Willink (B) (1911,W.wijk – 1974,Doetinchem ( “Bram van Gossink” )
                          

Frits Willink  x
                          – Abraham Willink (1919,Hengelo – 2001,Hilversum ( “Bram van de bank” )

Lees verder

Poppers – Weideman – Hazewind

1878, Alg.Handelsblad
22-02-1940, Delpher

Poppers, Weideman, Hazewind

De joodse familie Poppers had al rond 1864 een weverijtje op het Weurden.
Omstreeks 1890 namen zij het weverijtje van de Familie Dericks over aan het Hilbelinkspad. 
In 1941 kwam door de oorlog W.H.Weidemann (geb:1906) als mede-eigenaar bij Firma M.M.Poppers.

20 september 1941, Tubantia
4 december 1950, Tubantia



1 december 1950 werd de naam veranderd in Hazewind Kledingindustrie N.V.

5 februari,1951 Tubantia



Weverij De Hazewind werd in 1964 gesloopt en volledig herbouwd.
In 1973 ging Hazewind Kledingindustrie failliet
Zoon L.J.F.Weidemann stichtte toen Hazewind Fashion BV.
In 1990 werd het bedrijf beeindigd.

Lees verder

H.Willink & Co – Blijdenstein

A.WILLINK  & CO

1835: Oprichting A.Willink & Co. Abraham Willink ( 1791-1863)
Zonen: Herman Christiaan Jurjaan Willink (geb: 1827) en Hendrik
Willink (geb:1825)
(Zoon Jan Willink begon in 1866 de Batavier)

Op de Groenloseweg werd in 1861 een stoomweverij gebouwd en er werd gestart met 192 weefgetouwen.
H.Willink & Co was een katoenweverij.
Twee zonen van Herman Christiaan kwamen later in de directie, t.w.:
Nicolaas (geb.1857) en Abraham Hendrik (geb.1859)



De zoon van Hendrik Willink, Gerrit-Jan Willink  (geb:1864)  wilde een eigen fabriek en begon de Tricot.

Nicolaas en Abraham Hendrik werden op hun beurt weer opgevolgd door twee zonen van Nicolaas, t.w: Willem Adam Willink (geb: 1890) en  Herman Willink (geb:1895)

Willem Adam Willink werkte er van 1914- 1955 en Herman Willink van 1920- 1959.
Willem Adam werd opgevolgd door zijn zoon Nicolaas Willink (geb.1917)
Herman Willink werd opgevolgd door zijn zoon Hendrik Willink  (geb.1924)

29 september 1916, Graafschapbode


          
Nicolaas was mede-directeur van 1955-1967
Hendrik was mede-directeur van 1959-1969

In 1959 kwam er een fusie met Blijdenstein & Co.


In 1969 traden alle familieleden- directeuren van Willink en Blijdenstein af.

Lees verder

Meijerink Koninklijke

Oprichting: 04 mei 1891
Koninklijk: 11 juli 1951

Jan Hendrik Meijerink  (1827-1891)

Zoon van Jan Willem Meijerink (1796-1870)

Jan Willem Meijerink was in 1835 begonnen met een handweverij aan de Nieuwstraat.
Hij had o.a. twee zonen Gerrit Hermanus Meijerink (1823-1897) en Jan Hendrik.

Aangezien Gerrit de oudste was, zou deze zijn vader opvolgen. (Zie Meijerink Beuzenes)

Jan Hendrik ging dierengeneeskunde studeren.
Dit beviel hem echter niet en hij kwam dus terug naar Winterswijk om ook voor zichzelf te beginnen in de textielsector.

In 1864 trouwde hij met Alida Wesselina Lindenhovius
Twee zonen:
Jan Willem Meijerink (Geb. 8 Sept.1865 – Overl:16 Aug.1941) 

Begrafenis Woensdag 20 Augustus, 1941. 
Namens het personeel spreekt Dhr.J.G.Grobben een laatste afscheid bij de baar van den overleden directeur.

Jan Willem Meijerink was getrouwd met Anna Meijerink (Geb. 8 Mei 1864- Overl.:7 Febr.1944)

Frederik Hendrik Meijerink (1867)

Na hun HBS-opleiding werden zij beide naar het buitenland gestuurd voor een theoretische en praktische opleiding in de textielsector.
Na hun terugkomst werd een stuk grond aan het Hilbelinkspad gekocht en werd daar een nieuwe fabriek gebouwd.
Deze was 04-mei 1891 gereed.
Men begon met veertien weefgetouwen en maakte bombazijn en pellengoed.
Jan Hendrik heeft het maar even mogen mee maken, want hij overleed op 29 oktober 1891.

Jan Willem en Frederik hadden beide geen zonen, zodat  de schoonzoon van hun zuster geroepen werd uit Indie om hen op te volgen.
Dit was Jakob Wouter Engelsman. Directeur op 1 januari 1930 NV. Stoomweverij v/h J.H. Meijerink.
De  directie werd later aangevuld met Hendrik Frederik Lodewijk Haack (getrouwd met een dochter van Frederik Hendrik, Johanna Catharina Wesselina)
en Albert Engelsman (zoon van Jacob).

04-Mei 1931:  40 Jaar bestaan
04-Mei 1951:  60 Jaar bestaan. NV Stoomweverij J.H.Meijerink kreeg op 11 juli 1951 het predikaat Koninklijk.

Er werd toen baddoekstof geproduceerd. 
Op 1 mei 1960 werd een confectie-afdeling gesticht in Emmer Compascuum (voldoende arbeidskrachten daar aanwezig)

04-Mei 1961: Eerste steen  nieuw bedrijfsgebouw voor badstofartikelen.

1961: Fusie met Koninklijke Textielfabrieken Nijverdal -Ten Cate NV Almelo.
1966: 75 Jaar bestaan: Directie: A.Engelsman, J.L.Talsma en H.van Leyden.
01-08-1966: J.F.Noordhoorn van der Kruijff directeur.
1976: 250 automatische weefmachines produceren baddoeken, tent- en markiezendoek onder de merknaam Seahorse en Ten Cate All Season.
01-01-1977: Naam luid: Seahorse-Meijerink BV.
Productie: baddoeken, keukendoeken en strandlakens.

01-09-1977: Directeur: Jan Dijk Seahorse-Meijerink
1980: Directeur: H.J.A.Dekker
1981: 125 getouwen verhuizen naar Nijverdal.
           In Winterswijk toen ruimte voor ververij van Stork Hengelo.
           Productie: Huishoudgoed
           Aantal werknemers Winterswijk: Plm.250

1986: Directeur: A.R.L.M.Bijvank
           Aantal werknemers gedaald tot 120

01-01-1987: Seahorse – Meijerink BV veranderd in Ten Cate Colorweave BV
01-04-1991: Bedrijf verkocht aan Stoneville Enterprises Ootmarsum.
           
Winterswijk werd opgesplitst in Houstex (weverij) en Colorweave (garenveredeling)
01-04-1991: “100 Jaar bestaan” 
24-04-1992: Feest ter gelegenheid “100 Jaar Bestaan” georganiseerd door Koninklijke Nijverdal -Ten Cate NV als hommage aan de voormalige Meijerink-werknemers.

1996: Colorweave verkocht aan F.en. H. Huijskes 
           Aantal werknemers: 9 
1997: Einde

Foto: Jacob Doornheim
Lees verder