oudwwijk
Digitaal erfgoed

Het Armenhuis


(Uit: 165 jaar Van Armenzorg naar Ouderenzorg, Riek Beskers, 1986)



Al in 1683 is er in Winterswijk sprake van een armenhuis van de Diakonie
“tot aenkoop des Goets Hoeninck en bouw van het armenhuis op de Labpenbrinck. d.Octob.1683”

Oudere mensen die niet meer aan het arbeidsproces kunnen deelnemen zijn overgeleverd aan de Diakonie.
Ook voor de Diakonie is het moeilijk om deze mensen te verzorgen en legaten zijn dan ook van harte welkom.

Op 9 juli 1825 laat Weduwe Nijenhuis twee legaten over aan de Kerkeraad t.b.v. den Armen.
Ook op 9 september 1825 laat wijlen Jufvr.Anna Schutte een erfenis achter. 


Op 23 november 1825 komt dan ook voor het eerst de evt.bouw van een Armenhuis te sprake. 
Men heeft een stuk grond op het oog, namelijk een perceel van de Weduwe Jonen ,aan het “einde van het dorp”.
(Hoek Misterstraat en later aangelegde Gasthuisstraat) 

Op 10 december 1825 wordt een “bouwvergunning” aangevraagd.
Dit zou de bouw betreffen van twintig woningen ende aanleg van twintig tuintjes. 

In augustus 1827 werd het Armenhuis in gebruik genomen.
In 1861 is er steeds meer sprake dat het een Oudemannen- en Vrouwenhuis is.
In 1865 wordt Doctor de Jaeger benoemd als geneesheer voor de armenpraktijk.
In 1865 besluit men de kapotte schuur niet te repareren en in 1869 stort hij compleet in.
In 1871 verzoekt Dr. de Jaeger een kamer beschikbaar te stellen , waar hij geneeskundige hulp kan aanbieden. 
In 1876 raakt het armenhuis steeds meer in verval en men vindt dat het zo niet langer kan.
Steeds meer komt ter sprake de bouw van een Oude Mannen- en Vrouwenhuis en men zoekt naar een geschikte locatie.
De huidige locatie wil blauwverver Homan wel grond van kopen en apotheker C.P. ten Houten Jr. wel het gehele terrein achter het Armenhuis voor de bouw van een Gaz fabriek. 
De kerk deelt ten Houten dan mede dat hij ook de woningen dient te kopen.

Men zit te denken nu aan de bouw  op ‘den Armenkamp’ gelegen aan het Windmolenveld, maar de gemeente wil dat het in het dorp blijft. 
Ook de kerk zelf besluit om op de huidige lokatie te blijven.

Op eerste Kerstdag 1881 wordt vanaf de Kansel in de kerk dit dan ook medegedeeld.
Op 31 januari 1882 wordt het werk gegund aan A.Nuys voor f 9.937,- 
Ook wordt de tuin van Andriessen, grenzend aan het armenhuis voor f 1700,- aangekocht voor voldoende bouwgrond en aan de andere kant grond van Homan voor f 690,-

Voor het Oude Mannen- en Vrouwenhuis moet een vader en moeder benoemd worden.
Het inkomen zal zijn f 200,- p.jaar, plus kost en inwoning, licht en vuur. 
Op 25 april 1882 wordt benoemd het echtpaar Huetink uit Dinxperlo.


De eerste steen bedraagt de tekst:
ANNO 1882
Matth. 25 40
Voor zoo veel gij dit een van deze mijne minste broeders gedaan hebt zoo hebt gij dat mij gedaan.

Er komen ijzeren ledikanten.
 ‘In de raadzaal boven komt een tafel met groen kleed gedekt en zes stuks Amerikaanse stoelen , plus een leuningstoel’
Ook komt er een koe in huis, aangezien dit onmisbaar wordt geacht.

Men is op bezoek geweest in het Gasthuis in Amersfoort en is erg gecharmeerd omtrent de aanpak hier.
Hier zullen dan ook o.a.de huisregels van afgeleid worden.

Huishoudelijk reglement blz.112

Vader en moeder wonen er op 25 september en op 2 oktober kunnen de eerste bewoners komen en op 3 oktober 10 uur de off. inwijding en om 12 uur de overdracht.

Wel dient nog voor huisvesting; ‘De reiniging der oude menschen voor zij in het huis komen!’

Vader en moeder blijken niet na behoren te functioneren en na een verlenging van een half jaar, worden zij ‘ontslagen’en in 1884 opgevolgd door J.H.Wonnink en echtgenote.

In Mei 1885 wil Dr. Manschot een meisje van 16 tijdelijk laten opnemen met ‘rheuma’.
Dit wordt door de regenten goedgekeurd.
In oktober echter deelt Dr.manschot mede dat zij ongeneeslijk ziek is en wordt overlegd of een verblijf hier dan nog wel kan. 
Dit is het eerst geval van verpleging in het Gasthuis, wat later zal leiden tot een eerste ziekenhuis.

De opname ligt op ongeveer 70 jaar, speciale gevallen niet opgenomen.
Opname capaciteit: Plm. 30 personen.
Dhr.Wonnink en echtgenote functioneren goed, zodat de aangekondigde gezinsuitbreiding geen herziening van het contract vergt.
De vader kondigd zelfs aan kostgeld te betalen voor de kleine en f 10,- wordt voldoende geacht.

In 1888 wordt de schuur  uitgebreid f 400,- en de vloer gerepareerd voor f 700,- . Dit ook i.v.m. de aanschaf van een tweede lijkwagen voor de Diakonie.

Het echtpaar Wonnink neemt na 11 jaar trouwe dienst ontslag en vertrek in 1894. 
Zij worden opgevolgd door het echtpaar  B.J.Lensink- E.J. Lensink-Doornink van het Rozenhuis uit Miste.

Door de nevenfunctie van ‘Lijkverzorging’, ontstaat ‘de Begrafenisverzorging van de Hervormde Diaconie’

Tot 1889 werd het gasthuis geleid door het College van Regenten en Regentessen, dat aanvankelijk uit 6 personen bestond.

Nu wordt het 7 Regenten en 3 Regentessen, waarvan er fijd door de Kerkeraad worden benoemd. Bij de Regenten zal er ieder jaar 1 aftredend zijn.

Drankmisbruikers worden geweigerd of verwijderd.
Waarschijnlijk is de verzorging goed, want vaak na overlijdens maken kinderen een geldbedrag over aan het gasthuis, als dank voor de goede verzorging.
Kinderloze echtparen laten vaak hun huis of grondbezit achter aan de Diakonie.

Op het ‘Armenkamp’zal de grond in gebruik genomen worden t.b.v. het Gasthuis, voor de verbouwing van groente en aardappelen. Ook wordt de veestapel uitgebreid en er ontstaat een echte boerderij.

In de kerk staat een busje waar giften t.b.v. het gasthuis gebracht kunnen worden. de opbrengst is zo’n f 5,- per maand.

Gaan bewoners werken tegen een vergoeding bij boeren, dan dienen zij een vrij groot gedeelte af te staan als bijdrage in verpleegkosten.

In 1894 breekt Nicolaas Ribbink, 90 jaar, zijn been en aangezien genezing moeilijk zal zijn, wordt overlegd of hij naar het ziekenhuis in Arnhem moet. 
Besloten wordt hem te verplegen in het Gasthuis en ten Houten zeg: dat jij hoopt in het gasthuis twee ziekenzalen gebouwd kunnen worden, door sloop van de gangmuur in de mannen- en vrouwenzaal. 
Dit is de eerste aanzet tot bouw van een ziekenhuis.

In maart 1895 wordt besloten de groote voorkamer aan de zuidzijde voor ziekenkamer in te richten.

Het gasthuis komt geld tekort (rond 1893) en steeds vaker wordt het behelpen.

Dit blijkt ook op een vergadering van 29 augustus 1895

Prinses Wilhelmina is 15 jaar geworden en penningmeester ten Bengevoord besluit op eigen initiatief en op kosten van de Diakonie de bewoners tijdens het “Volksfeest”, eind augustus, te trakteren op een goed stuk rundvleesch, zoete koffie, beide dagen krentebrood, ieder feesdag een glas bier of koek.
Regent Heemink schiet dit in het verkeerde keelgat 
De ouwdjes hebben het hier toch goed, waarom moeten zij dan nog een fees?’

Ten Bengevoord:
Waarom zij niet? Wij hebben het toch ook goed en vieren toch ok fees?

Regent Hijink maakt het nog bonter:
‘Nou, ik ken er genoeg die geen fees vieren en dan de ouwdjes wel? Dat noem ik kras!’

Diaken Meijerink vindt het te ver gaan en zegt:
‘Ik was in Amsterdam bij het fees en dacht nog: Zullen ze wel aan de ouwdjes gedach
hebben?’

Heemink en Hijink blijven het ‘verkwisting’ vinden.
Kosten totale feest: f 2,94 . Per ouwdje 9,5 cent (31 inwoners)
Besluit bestuur: 
‘voor zoo een luttel bedrag en dan nog wel een fees daar geeneen aanmerking op mag maken’. En dat dit uit de Gasthuiskas kan worden betaald.

Diaken Meyerink heeft zich er nog behoorlijk lang aan geergerd en in oktober meldt hij:
‘Ik heb de bewoners getrakteerd op een goed stuk rundvleesch, zoete koffie en krentebrood en……….. zelf betaald’.

Op 6 september 1898 is er weer een feest. De inhuldiging van Koningin Wilhelmina.

“Aan den rechten hoek van het Gasthuis, waar de Misterstraat en de Gasthuisstraat zich scheiden, binnen het ijzeren hek, wordt een Wilhelmina-Linde geplant”
In een fles of bus, die mee wordt begraven zit het hierna volgende gedicht.

Van ongeveer dezelfde tijd dateert ook de eerste Kerstfeestviering.


Vanaf ongeveer dezelfde tijd dateert ook de eerste Kersfeestviering.
Op de vergadering van 10 december 1896 stellen de regentessen voor om, ter gelegenheid van het aanstaand Kerstfeest de oudjes een feest te bereiden.
Vanaf die tijd wordt het Kerstfeest jaarlijks gevierd. 
Alleen in de  crisistijd van de eerste wereldoorlog wordt het wat soberder of niet(1918) gevierd.

Om een indruk betr.de kerstviering te geven, twee omschrijvingen:

1919:
Op Dinsdag den 30-sten December werd het Kerstfeest gevierd; hiervoor was een der zalen in orde gemaakt, aan het eind prijkte de prachtig versierde Kerstboom die door de dames der Zondagsschool was in orde gemaakt. Aanwezig waren al de Regenten met hunne respectievelijke echtgenooten en al de verpleegden en de dames der Zondagsschool, samen ongeveer 50 personen.
De Dames der Zondagsschool zongen eenige liederen, begeleid door het orgelspel van Mevrouw Andre Douwes; ondertussen werden de verpleegden onthaald op chocolade met gebakjes en zij hiertoe door eenige vriendelijke gevers en geefsters instaat gesteld.

1928
(Vaak werd het in deze periode ook de kerstboomviering genoemd)
Nadat de genoodigden gezeten zijn en de boom is ontstoken, laat de Voorzitter de lichten dooven om den lichtenden boom beter te doen uitkomen en laat in dien toestand de verpleegden binnenkomen, benevens het personeel.
De Voorzitter opent de samenkomst en bespreekt de beteekenis van den lichtenden Kerstboom, waarna de Dames der Zondagsschool toepassende zang ten beste geven. Hierna lezen we het Kerstverhaal, waarna de Dames nog verschillende liederen zingen. Alvorens koffie met versnaperingen zijn rondgegaan, krijgt ds. Andre Douwes het woord om zijne gebruikelijke rede te houden. Al etende en drinkende wordt nu eene spannende Kerstvertelling aangehoord, die de Voorzitter onderhoudende weet te vertellen.

(De voorzitter geeft ook een samenvatting van het afgelopen jaar: Nieuwkomers, overledenen en bijzondere gebeurtenissen (schenking van radio in Februari)

Na de verpleegden en personeel geschenken te hebben overhandigd, is het einde gekomen en sluit de Voorzitter, na het zingen van den Avondzang om 8 uur de opgewekte feestviering.

(Geschenken, vaak geregeld door de dames regentessen, zijn in de regel warme winterkleederen, pantoffels of andere nuttige gebruiksartikelen)

Vader en Moeder Lensink hebben jaar op jaar de kosten van het Diakonie-Gasthuis laag kunnen houden en het wordt dan ook betreurt dat zij per 1 januari 1900 ontslag hebben gevraagd. 
Zij worden opgevolgd door het echtpaar J.H.Heesen. 
Zij krijgen tevens een nieuwe taak toegevoegd. Het onderhouden van de lijkkoetsen, lakens en mantels. De Begrafenisverzorging is toegevoegd aan de Diakonie. 
In 1901 krijgt het echtpaar Heesen op verzoek eervol ontslag en wordt opgevolgd door een echtpaar Lensink uit Bredevoort.


Vergaderingen der Regenten
De vergaderingen van Regenten hebben over het algemeen een gemoedelijk karakter. 

1897: 
‘Op een na alle Regenten tegenwoordig, alsook de Dames Regentessen’.
Het huishoudelijk reglement is in concept klaar en behalve een paar wijzigingen goedgekeurd.
‘een rondgang gemaakt langs het vee en de varkens, en bepaald dat, wanneer men voor de koe f 125,- kan krijgen, ze dan verkocht moet worden en eene nieuwe moet worden aangeschaft’. 

Ook wordt het Armenkamp regelmatig bezocht om de stand van de vruchten en de gewassen te beoordelen.

1899:
Vergaderingen zullen twee maal per maand plaatsvinden op de vrijdag.

1902:
Er wordt bepaald dat Regenten 1 a 2 maal per week een bezoek zullen brengen aan het Gasthuis.
Tevens wordt vastgesteld dat Regenten bij toerbeurt iedere maand de begrafenissen van overleden bewoners van het gasthuis zullen bijwonen.

1904: 
Nieuwe opname regeling:
De kerkenraad besluit voortaan alle die den leeftijd van 55 jaren of hoger bereikt hebben en geregeld onderstand behoeven, door de Diakenen verwezen worden naar de Regenten, 
Diaken kunnen onder bijzondere omstandigheden de leeftijd van 55 lager stellen. 

1905: 
Alle verpleegden van het Gasthuis zullen op dezelfde manier en met dezelfde formaliteiten begraven worden, ongeacht wie het zijn.

Viermaal per jaar zullen de Regenten de Regentessen uitnodigen voor de vergaderingen of zo dikwijls men dit nodig acht.
De heren regenten maken de dienst uit in de vergaderingen.

In 1906 heeft men behalve op het Armenkamp ook de beschikking over een weiland in Ratum.
Er worden meerdere koeien gehouden voor melk eigen gebruik en voor de verkoop. 

In 1905 neemt het echtpaar Lensink ontslag en komt het echtpaar Mos in dienst. 

————————————————————————————————————-
Een oudere dame (nu 85 jaar- 1986) weet zich te herinneren, dat zij als klein kind met haar ouders met een pannetje melk gingen halen op het ‘Oldemannenhoes’ op het binnenplein.
In haar ogen was het een heeeeel lang gebouw met vele,hoge ramen. 
Oude vrouwen in zwarte klederdracht met knipmuts en mannen in het zwart gekleed die daar rondschuifelden. 
Een ‘geweldig grote zaal’ bezat het gebouw.
————————————————————————————————————
In 1906 hebben de verpleegden in het Gasthuis f 75,78 per hoofd gekost. 
Het echtpaar Mos blijkt uitstekend te functioneren. 

Op 3 oktober 1907 wordt het 25-jarig bestaan gevierd.

Nu is er geen discussie of de bewoners mee doen aan de feestelijkheden.
“Voor alle bewoners en gasten wijn met gebakjes en later op den avond broodjes met fleesch of ham. Voor de Heeren rookers een goed merk sigaren!”

Op allerlei manieren wordt getracht de kas te spekken van het Gasthuis. Pachters van gronden dienen hun bijdrage te leveren, maar ook de bewoners door werkzaamheden op het armenkamp of door werkzaamheden elders bij de boeren. 

“Met paard en wagen werd het stro gebracht naar ‘t Oldenmannenhoes. Goed uitgeschud en gebost, want het diende als beddestro”.

In 1913 komt er voor het eerst het Ouderdomspensioen en de Regenten besluiten de gelden 
( f 2,- per maand) uitgekeerd aan de bewoners ten goede van het  Gasthuis te laten komen.
De bewoners zelf krijgen f 0,25 terug als zakgeld.

Als dank aan de verpleegden worden er nieuwe, warme overjassen en mantels gekocht.

In 1915 vinden de Regenten de werkzaamheden teveel worden voor de bewoners en zij vragen de Diakonie deze werkzaamheden door de toegenomen percelen grond te beperken. 

De oorlogsjaren 1914- 1918 verlopen fin. minder rooskleurig voor het Gasthuis. 

In November 1915 komt voor het eerst de bouw van een ziekenhuis ter sprake en ook het naderend einde van het bestaande Gasthuis. 
Voorzitter Douwes stelt voor het Gasthuis te verbouwen, aangezien het aantal bewoners daalt door de toegewezen Ouderdomsrente.

In 1918 wordt er door de fin.problemen dan ook geen kerstfeest gevierd en het zakgeld gaat verlaagd worden naar f 0,10. Wie er niet mee eens is, mag vertrekken. 

In 1919 wordt het echtpaar Kraaikamp als vader en moeder ontslagen en wordt het echtpaar L. Kuiperij uit Laagkeppel benoemd. 
De interne boerderij wordt aangepakt en vanaf 1920 gaat het geleidelijk weer beter. 

In 1920 wordt besloten een bad te kopen, daar de zindelijkheid van de bewoners wel te wensen overlaat. 

In 1922 moet er bezuinigd worden door de crisistijd.
Eind 1922 zijn er 11 verpleegden: 7 mannen, 4 vrouwen.

1928 wordt er een radio geschonken aan het Gasthuis
Tevens wordt besloten electrisch licht aan te leggen en aansluiting op het waterleidingsnet.

1930 Afstoten van de boerderij.
1931 Eventuele verkoop Gasthuis en grond ziekenhuis t.b.v. nieuw postkantoor.

50 jaar
Zittend v.l.n.r.: echtpaar Heinen (huisgen.) vader en moeder Kuiperij (met dochter),
de dames Straks en Koenen (huisgen.)
Sttand v.l.n.r.: ds. Kloots en de heren Tenkink, J.W.Wassink, R.Hulsman (huisgen.), mevr.Esselink, J.Boeijink (huisgen.), mevr.Dalenoord, mevr.Hijink-Grooters, de dienstbode?, architect Streek, N.Ribbink (huisgen.), Joh.Verink, J.Roerdink en G.J.Wieskamp (secr.)


Lees verder

Ontwikkeling van de Winterswijkse ziekenhuizen

Uit: Geschiedenis van de Oost-Achterhoekse ziekenhuizen; Redactie Wim Scholtz en Ben Verheij 

Van thuis naar gasthuis
Het is moeilijk aan te duiden waar precies de gezondheidszorg in Winterswijk begint. De naamgeving op oude kaarten duidt op bekendhied met de besmettelijkheid van sommige ziekten – en isolatie van slachtoffers als middel om besmetting van anderen te voorkomen. Zo is er in Miste een Pestkerkhof geweest en wordt nog op een kadastrale kaart uit de vorige eeuw het gebied tussen “De hoge Webben” en de “pas” aangeduid met  “Melate Weide” .

De eerste meer concrete aanwijzingen van gezondheidszorg vinden we in de notulenboeken van de nederlands Hervormde kerk. In 1707 beloven de chirurgijns Victor Rothuis en Jochem Poppinck de diaconie de beenwond van de Ratumer Gerrit Kocks in drie weken te genezen tegen vergoeding van een zekere som geld. Op 2 september 1708 )anderhalf jaar later!’ klagen de chirurgijns dat de patient de brui heeft gegeven aan de verpleging in Winterswijk en in Ratum is. Hun verzoek houdt terugkeer van de patient in, opdat ze hem “met Gods hulp kunnen genezen”, dan wel dat hun kosten betaald worden. De kerkeraad herinnert de chirurgijns aan de oorspronkelijke afspraak, maar dezen ontkennen het bestaan daarvan. Er volgt overleg en handjeklap: de doktoren eisen honderd gulden, de diaconie biedt vijftig. Het compromis komt uit op vijfenzeventig gulden, te betalen als de patient na een week of tien genezen is. In de zomer van 1709 (!) is van genezing nog steeds geen sprake en oordeelt de kerkeraad dat de chirurgijns geen recht hebben op hun geld en dat zij de armenrekening op hoge kosten hebben gejaagd. Deze laatste zinsnede tekent de ziekenzorg in het begin van de achttiende eeuw: ze was deel van de armenzorg en daarmee een zaak van de kerk, die per geval de zorg in handen legde van chirurgijns, die daarvoor een vergoeding ontvingen.

De rekeningen van de chirurgijns worden steeds hoger en daarom besluit de kerkeraad in 1717 de geneeskundige verzorging aan te besteden. met vijfendertig gulden is Henrick Cort de laagste van de vier inschrijvende chirurgijns. Bij een soortgelijke aanbesteding in 1738 is de laagst inschrijvende Jan Hendrik Wijgink, die f 12,- vraagt. Het is onduidelijk of de tarieven in twintig jaar sterk gedaald zijn, de gulden in waarde is gestegen, dan wel de taak van de chirurgijn sterk in omvang verminderd is.

De structuur van de gezondheidszorg, zo men daarvan al kan spreken, verandert nauwelijks tot het midden van de negentiende eeuw; Grote ontdekkingen op medisch gebied, een herlevend religieus gevoel en een zich actiever opstellende overheid maken dan dat de gezondheidszorg in beweging komt.

In 1872 wordt de “Wet op voorziening tegen besmettelijke ziekten” aangenomen, die elke gemeente verplicht een doelmatige ruimte in te richten voor de verpleging van besmettelijke zieken. In Winterswijk verrijst aan de walienseweg een klein ziekenhuisje met 6 bedden voor dit doel.

De volgende stappen worden genomen door de kerk. Op 3 oktober 1882 vindt de inwijding plaats van het Gasthuis van de diaconie der Nederlands Hervormde Gemeente. Als onderdeel van de armenzorg worden hier oude mannen en vrouwen, en zieke mensen ondergebracht.

Juist voor de eeuwwisseling, in 1898, wordt de Nederlands Hervormde Ziekenverpleging opgericht. Zij start een jaar later met wijkverpleging en richt in 1905 een ziekenhuisje in, in een gebouw dat in de tuin van het gasthuis staat. Voortaan worden bejaarden en zieken in verschillende onderkomens verzorgd. aan de Gasthuisstraat staan nu naast elkaar het ziekenhuis en het voormalige gasthuis, dat nu in de volksmond met “oude mannen- en vrouwenhuis” wordt aangeduid.

De nederlands hervormde Signatuur en de bouwplaats naast het oude mannen- en vrouwenhuis laten zien dat ziekenzorg nog steeds een primaire taak van de kerk is, nauw verbonden met armen- en bejaardenhulp. Toch betekende het ziekenhuisje een flinke vooruitgang: voor verpleging buitenshuis hoefden patienten niet meer per trein ( voor 1878 per diligence) naar Deventer, Zutphen of Arnhem en chirurgen uit de omliggende plaatsen konden in Winterswijk eenvoudige operaties uitvoeren.



Gasthuis 50 Jaar
V.l.n.r. staand: voorzitter dominee Kloots, W. Tenkink uit Ratum, slager J.W.Wassink, huisgenoot R. Hulsman, mevr. Esselink uit de Wooldstraat, huisgenoot Jan Boeyink, regentes mevrouw Dalenoord, dan de dochter van de “vader” en ‘moeder” van het huis, mevrouw Hijink- Grooters (regentes), de dienstbode van het huis, architect Streek, huisgenoot metselaar Ribbink, Joh.Verink, J Roerdink en G.J. Wieskamp, secretaris van het college van regenten.

Zittend v.l.n.r.: echtpaar J.Heinen, huisgenoten, de “vader” en “moeder” van het huis, Kuiperij geheten, mevrouw Straks en mevrouw Koenen, huisgenote.

Van gasthuis naar ziekenhuis

“Daar mijn gastheer huisdokter was en ik medisch student, ging het gesprek al spoedig van de knappe dochter over op de twee nieuwe, grote, moderne ingerichte ziekenhuizen, die nog maar pas ’t ene de week tevoren, het andere 3 maanden tevoren – op feestelijke wijze geopend waren. Ik verwonderde mij hierover en meende, dat hier dan wel erg veel zieken moesten zijn, of erg veel geld of….erg veel verdeeldheid. En ik vernam, dat het laatste het geval was. Het waren dan ook alleen de burgemeester en mijn a.s. schoonvader die bij beide officiele openingen aanwezig waren geweest en het woord hadden. Beide sprekers hadden, naast hun beste wensen voor de groei en bloei van de nieuwe inrichtingen, hun spijt uitgesproken, dat het er twee hadden moeten worden, inplaats van een groter, dat eensgezind door de hele bevolking gesteund en bezocht zou zijn” .
Dit citaat uit de feestrede van de arts F.Th. ter Haar, uitgesproken op 15 maart 1976 ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het Elisabeth ziekenhuis, tekent  de sfeer rond de oprichting van twee Winterswijkse ziekenhuizen in 1926. de sterke tegenstelling tussen het Nederlands Hervormde en Rooms Katholieke bevolkingsdeel spitste zich toe op de gezondheidszorg. Felle discussies, beschuldigen over en weer en koortsachtige activiteit rond de voorbereiding vergezelden de bouw van de tot prestigeobjecten geworden ziekenhuizen.

Een onwerkelijke strijd in de ogen van de Achterhoeker van nu, maar heel verklaarbaar, wanneer men bedenkt dat de emancipatie van de katholieken destijds nog niet voltooid was en de maatschappij beheerst werd door de verzuiling. De Hervorming had bij haar ontstaan sterke tegenkanting gevonden van Katholieke zijde en het is verklaarbaar dat de verhoudingen nadien de weerslag daarvan ondervonden. Ten tijde van de Republiek was het katholieken verboden missen op te dragen, laat staan een eigen kerkgebouw te hebben. Achterhoekse katholieken waren aangewezen op o.a. een voorpost van het bisdom Munster: de kapel in het Zwilbroek net over de grens. 

In de notulenboeken van de Nederlands Hervormde kerk treft men herhaaldelijk verslag aan van aanvaringen met “der paepschen”.  Zo verspreidt zich op 26 maart 1719 het gerucht van een geheime kerkdienst bij Balink. Dominee Schoenmaker wordt uit de Nederlands Hervormde kerk gehaald en opent met een groot aantal kerkgangers een klopjacht, waarbij na lang zoeken de priester op zolder onder het stro verborgen gevonden wordt. De zaak loopt vreedzaam af: na een ondervraging wordt de Vredense priester, zonder straf, zelfs zonder boete, over de grens gezet. De komst van de Fransen bracht godsdienstvrijheid en we zien dan ook dat in 1799 de eerste katholieke kerk wordt ingewijd aan de Misterstraat.

Gedurende de eerste helft van de vorige eeuw zijn de katholieken blij als tweederangsburgers getolereerd te worden. Maar dat verandert nadat het wantrouwen bij de afscheiding van Belgie weggeebd is en bij de grondwetsherziening van 1848 organisatievrijheid verkregen is. In 1853 wordt de katholieke organisatie vorm gegeven door middel van het herstel van de Bisschoppelijke Hierarchie. Binnen 10 jaar ontstaat een hecht blok dat gaat participeren in het proces van de verzuiling.

De verzuiling, geinitieerd en gekatalyseerd door de schoolstrijd, drukt een steeds nadrukkelijker stempel op de samenleving, Gereformeerden, katholieken en socialisten willen het gehele leven van “hun”  groep gaan bestrijken met eigen organisaties: scholen, politieke partijen, muziek/zang-verenigingen, toneel/sportverenigingen en ook…de ziekenverzorging.

Tegen deze achtergrond van een sterk verzuilde maatschappij met nog een laatste restje emancipatoir ressentiment kan men begrip hebben voor de Rooms Katholieke overtuiging dat wel de lichamelijke gezondheidsbelangen, maar niet de geestelijke veilig zouden zijn in een Algemeen ziekenhuis.

Wat gebeurde er nu precies in het deccenium voorafgaande aan de stichting beider ziekenhuizen?  Alleereerst is daar de brede overtuiging, zowel van Nederland hervormden en Rooms katholieken als de overheid, dat de gezondheidszorg verbetering behoeft. Plannen uit 1913 getuigen daarvan, maar de eerste wereldoorlog doet ze in de ijskast belanden.

In 1920 gaat de gemeentelijke overheid zich opnieuw met het ziekenhuis vraagstuk bemoeien. Er wordt een commissie ingesteld bestaande uit leden van het Gemeentebestuur en de Burgerij met als opdracht een rapport uit te brengen aangaande de oplossing van het vraagstuk. Maar, zoals vaker bij commissies, er treedt vertraging op. Toch stimuleert het instellen van de commissie wel de geruchtenstroom over een op handen zijnde stichting van een groot ziekenhuis voor alle gezindten, geruchten die nog eens extra gevoed worden door een onderzoek van Dr. Piekema, inspecteur van de Volksgezondheid. In zijn rapport aan het provinciaal bestuur komt, naast de aantekening dat de bestaande gasthuizen niet modern en klein zijn en niet aan de meest bescheiden eisen voldoen, de zinsnede voor dat “Winterswijk een geschikt centrum is voor het hele oostelijk deel van de Oost-Achterhoek” .

De geruchtenstroom zorgt voor opschudding in het katholieke kamp en er volgt actie. Onder de bezielende leiding van pastoor Kaeter komt nog in 1921 een ziekenverpleging van R.K. signatuur tot stand. Een eerste onderkomen wordt gevonden aan het Weurden (later Remy’s Bloemenhuis) met een duidelijk perspectief voor de bouw van een echt ziekenhuis.

Dit laatste nu wekt beroering bij Nederlands Hervormden. J. Hesselink voorzitter van de N.H.  Vereniging voor ziekenverpleging, organiseert op 13 januari 1922 een vergadering teneinde plannen te beramen ter “verbtering in de bestaande toestand”. Ook de katholieke ziekenverpleging wordt uitgenodigd en als “blijk van algemene wil” wil men een nieuw comite oprichten, los van de N.H.ziekenverpleging. Dit comite wordt op 13 december 1923 ingesteld en leidt uiteindelijk tot de Algemene Vereeniging van Ziekenzorg en bevordering van gezondheidsbelangen. 

Belangrijkse doel is de stichting van een groot ziekenhuis, eventueel met een aparte vleugel van het R.K. Bevolkingsdeel.
Aanvankelijk participeren de katholieken in de vereniging. Maar gaandeweg groeit de argwaan ten opzicht van de Nederlands Hervormde inbreng. 
Er is twijfel; angst voor hernieuwde overheersing en identiteitsverlies krijgen de overhand en uiteindelijk houden de katholieken zich afzijdig en gaan een “eigen” ziekenhuis nastreven. De .N.H. ziekenverpleging wordt op 13 februari 1925 opgeheven en overgedragen aan de Algemene Vereniging.

Daarmee zijn de kaarten geschud en de posities ingenomen voor een proces dat meer en meer het karakter van een race krijgt. 

Aan katholieke zijde wordt het kapitaal in stilte gevonden door het aanboren van kerkelijke bronnen. De Algemeene vereeniging houdt op 28 februari 1924 een openbare vergadering en binnen drie weken is door allerlei acties onder de bevolking een oprichtingskapitaal van f 140.000,- verworven. Daar komt later nog eens f 7.400,- bij van een fancy fair.

Eind 1924 gaan de architecten aan de slag: in maart 1925 is hun werk gereed en worden de ziekenhuizen aanbesteed: het katholieke ziekenhuis op 19 maart in Hotel de Klok, het Algemeen ziekenhuis op 26 maart in societeit De Eendracht. Ontwerper van het Elisabeth ziekenhuis is T. Geerts uit Zevenaar en aannemer J. Groot Bleumink uit Zeddam die uit maar liefst 65 inschrijvingen uitverkoren wordt.
Ook voor het Algemeen ziekenhuis zijn er veel inschrijvingen: 43. De bouw wordt uitgevoerd door de Winterswijkse aannemers J. Huiskamp en B.Wiggers, naar ontwerp van de architecten J.en T. Stuivinga uit Zeist en J.Post uit Winterswijk.

Het Elisabeth ziekenhuis wint uiteindelijk de race: het opent op 15 maart 1926 de poorten, op 10 juni gevolgd door het Algemeen ziekenhuis.

Het ideaal van een groot ziekenhuis was niet bereikt. Enerzijds kan men dit betreuren, anderzijds valt aan te voeren dat de felle concurrentie de ziekenzorg ongetwijfeld heeft gestimuleerd. Toch was, ondanks alle gekrakeel, de kiem gelegd van ziekenverpleging boven alle gezindten. Dat moge blijken uit het onderstaande citaat uit de rede van pastoor Kaeter bij de opening van het Algemene ziekenhuis St.Elisabeth, een citaat dat tevens de sfeer van 1926 tekent.”Het draagt den naam van Algemeen, omdat alle zieken van welken rang of stand of leeftijd of godsdienst of richting met dezelfde liefde worden opgenomen en behandeld.
Hier, Heeren Doctoren, worden uwe voorschriften nauwkeurig opgevolgd, Uwe wenschen beluisterd en raadgevingen met dankbaarheid aanvaard.
De ligging van het gebouw is gunstig: geen spoorgedreun of fabrieksrook, aan de grooten weg, maar toch voor den weg met een breede oprijlaan, geeft het een aangenamen indruk, rustig en kalm in de lijnen der architectuur, solied in den opbouw, practisch in de inrichting met een toevloed van Licht en Lucht, prijst het de bekwaamheid van den Architect en de soliditeit van den Aannemer, de onder-Aannemers en den Opzichter”.

In de zomer van 1926 zijn beide Winterswijkse ziekenhuizen in gebruik. De euforie rond bouw en opening ebt weg en de medische praktijk gaat aantonen hoe gerechtvaardigd de bouw van het ziekenhuis is.

Van het  Algemeen ziekenhuis zijn uit de periode tot het uitbreken van de tweede wereldoorlog vrij veel gegevens bekend, van het Elisabeth ziekenhuis daarentegen is bijzonder weinig bewaard gebleven. Daardoor zal het accent in deze paragraaf liggen op de ontwikkeling van het Algemeen ziekenhuis.

Na de opening van het Algemeen ziekenhuis duurde het veertien dagen voor de eerste patienten konden worden opgenomen. dat kwam omdat enige duizenden mensen het nieuwe ziekenhuis bezichtigd hadden….en er een grondige schoonmaakbeurt nodig was.Bij de afsluiting van het eerste boekjaar, 31 december 1926, was er alle reden tot tevredenheid: de veronderstelling dat het ziekenhuis veel te groot zou zijn werd volledig gelogenstraft. 

Het aantal patienten was zo groot dat van de openstelling van het sanatorium niets terecht was gekomen, “wijl van het personeel geen grootere inspanning geeischt kon worden”.
Ook in de daaropvolgende jaren is de bezetting goed. Reeds in 1928 wordt de limiet van 14.000 verpleegdagen, nodig om verpleegkundigen volledig in eigen huis te mogen opleiden, overschreden en rekent het ziekenhuis zich tot de “grotere instellingen”.

Er zijn twee specialisten in full-time dienstverband, de internist tevens geneesheer-directeur Ten Have en de chirurg Enklaar. verder houden vijf specialisten op andere terreinen spreekuur: eeen neus-keel- en oorarts, een oogarts, een dermatoloog-uroloog en een arts ter behandeling van tandziekten. het aantal verpleegkundigen onder leiding van directrice Van Eck breidt snel uit tot ongeveer 25 en er is al spoedig een assistente voor de apotheek en het laboratorium.

De voorzieningen van het Algemeen ziekenhuis zijn goed: er zijn 40 bedden, een volledige rontgeninrichting, een toestel voor diathermie, een toestel voor het aanleggen van een kunstmatige pneumothorax, hoogtezonnen en een goed voorziene apotheek en laboratorium. Op de operatiekamer worden bijna 1.000 operaties per jaar verricht.
In de polikliniek zijn consultatiebureau’s voor zuigelingen, kleuters en zwangeren. Opmerkelijk is ook dat het ziekenhuis een ziekenfonds opricht voor de Winterswijkse bevolking. Het fonds vergoedt onkosten voortkomend uit verpleging in het ziekenhuis.
Lo svan het hoofdgebouw staat een sanatorium dat plaats biedt aan TBC -lijders en altijd volledig bezet is. De barak van besmettelijke zieken met een capaciteit van 18 bedden wordt weinig gebruikt: in 1934 zijn er bijvoorbeeld maar 4 gevallen van roodvonk en is er een van typhus.

In 1928 ontvangt het ziekenhuis een gift van de liquidatie-commissie van de G.O.L.S. . Ze sticht daarmee op het ziekenhuisterrein een wijkhuis, dat uit erkentelijkheid voor de gift de naam G.O.L.S.-huis krijgt. De stichting van het G.O.L.S.-huis is een extra stimulans voor de wijkverpleging. Nog in hetzelfde jaar 1928 wordt een tweede wijkverpleegster aangesteld. In 1936 komt daar de wijkkraamverpleegdienst bij.

Een interessant aspect van de groei van de gezondheidszorg is de wijze waarop de kosten worden gedekt. ter illustratie van de bedragen waarom het ging is de verlies- en winstrekening van het jaar 1927 afgedrukt.
Aan de onkostenkant zijn salarissen en voeding de grootste posten. Op de derde plaats komt de afschrijvingsrekening, de jaarlijks terugkerende kosten van de aflossing van de op het ziekenhuis rustende hypotheek. Aan de inkomstenkant zijn de verpleeggelden verrreweg de grootste post met nog wat kleinere medische inkomsten als operatiekamer en rontgenkamer. Daarnaast zien we niet-professionele inkomsten: contributies van leden, subsidies en giften. En we zien een forse verliespost.

De eerste jaren tracht het bestuur de tekorten op te vangen door een beroep te doen op de bevolking: in cafe’s en andere openbare gelegenheden worden inzamelingsbusjes opgehangen, er worden loten en ansichtkaarten verkocht en er wordt in 1929 opnieuw en met groot succes (opbrengst f 17.000)  een fancy fair georganiseerd.

Het bestuur beseft evenwel dat het tekort structureel is; de verpleegtarieven zijn te laag ingesteld. In het jaarverslag van 1928 is er naast de vreugde over het bereiken van 14.000 verpleegdagen dan ook de kritische noot van de penningmeester dat op elke verpleegdag f 1,68 moet worden toegelegd. In 1929 voert voorzitter Wieringa van het ziekenhuisbestuur overleg met de ziekenfondsen en worden de verpleegprijzen verhoogd. Derdeklaspatienten worden verpleegd voor f 3,50 en voor zover zij van buiten de gemeente komen voor f 4,- . Voorts wordt een vergoeding ingevoerd van de tot dan toe gratis wijkverpleging.

Daarmee is het bestuur verlost van de verplichting telkens opnieuw een beroep te moeten doen op de bevolking. Toch zou de penningmeester het met deze inkomsten niet redden in de jaren dertig. De economische crisis brengt algemene verarming en dat vindt zijn weerslag op de inkomsten: de gemeentelijke subsidie daalt van f 5000,- tot f 1500,-. De bijdragen van de leden verminderen, de opbrengsten van de busjes nemen af. Dan doet zich evenwel de gelukkige omstandigheid voor dat het ziekenhuis enkele grote schenkingen ontvangt. In 1933 zijn daar legaten van f 250,- en f 2000,- van Dominee Douwes en oud-bestuurslid Mej.Poppink. In 1932 is al een legaat van f 10.000,- ontvangen van Mw. Paschen – Roelvink. Het meest indrukwekkend evenwel is het legaat van G.J. Willink: f 50.000,-. een bedrag in de orde van grootte van het exploitatiebedrag van een jaar. (G.J.Willink was directeur van de Tricotfabriek. Hij stierf kinderloos en schonk de gemeente Winterswijk ook het naar hem genoemde Willink-plantosen.) Met het bedrag wordt ineens de op het ziekenhuis rustende hypotheek afgelost. In totaal ontving het Algemeen ziekenhuis ruim f 100.000, – aan legaten, een bedrag dat voldoende was om de gezondheidszorg door de crisisjaren heen op peil te houden.

Hoe anders was de vooroorlogse situatie in het Elisabeth Ziekenhuis. Ter Haar herinnert zich hoe hij in 1932 toen hij de praktijk van zijn schoonvader waarnam op een zaal met 12 bedden slechts een patient aantrof. De oorzaak van de geringe aantrekkingskracht van het Elisabeth Ziekenhuis had deels religieuze gronden. Tachtig procent van de bevolking was niet katholiek en ging in principe niet naar het Roomse ziekenhuis. Daarnaast was er de geringe medewerking van de artsen. De enige internist in Winterswijk bevoordeelde uiteraard het Algemeen Ziekenhuis waarvan hij geneesheer- directeur was, de chirurg was solidair met hem en andere specialisten kwamen slechts een of twee maal per week spreekuur houden en dan nog voornamelijk in het Algemeen Ziekenhuis. Bovendien namen ze patienten die klinisch behandeld moesten worden vaak mee naar de ziekenhuizen in hun eigen woonplaats.

Bij de geldende tarieven van f 2,50 per dag was het onmogelijk een sluitende begroting te krijgen. Het tekort werd ten dele opgevangen door de bovenverdieping als pension in te richten. Bejaarden en invaliden kochten zich in om door de zusters  “aan het eind” gebracht te worden.
Voorts was er een naai- en kleuterschool gevestigd in het ziekenhuis. In 1938 was de nood zo hoog gestegen dat het kerkbestuur het ziekenhuis te koop aanbood. Het werd met alle lusten en lasten, met patienten, pensiongasten en huisdokter overgenomen door de zusters Franciscanessen van Heythuyzen, de  “Zusters van het huiselijk geluk”. De zusters van Boxmeer vertrokken op 1 december 1938 naar Groenlo, na het precies 12 1/2  jaar in Winterswijk te hebben volgehouden. Hun plaats werd ingenomen door 13 Franciscanessen.

Onder leiding van hoofdzuster Jeroen worden nieuwe initiatieven genomen. Al in februari 1939 worden afspraken gemaakt met de internist van het Algemeen Ziekenhuis, om ook in het Elisabeth te komen werken. 
In juli van hetzelfde jaar komt er voor f 9000,- aan rontgenapparatuur. Op 1 januari wordt de eerste wijkzuster van het Wit Gele Kruis aangesteld, het aantal zusters uitgebreid tot 17 en enkele leerlingverpleegsters worden aangenomen.

Toch blijft het een toer de eindjes aan elkaar te knopen. Zo moesten ook de zusters Franciscanessen de jaarlijkse traditie handhaven van een bedeltocht te voet naar het katholieke Meddo. In juni 1939 bracht dat 1500 eieren op, een aantal jonge haantjes en tuinprodukten in het vooruitzicht. Daartegenover stond wel een reductie op de verpleegprijs van Meddose patienten. Het zou de tweede wereldoorlog worden die echt vaart bracht in de ontwikkeling van het St.Elisabeth van gasthuis tot ziekenhuis.

Ziekenhuizen in de oorlog

Uit het tijdperk 1940 -1945 is niet veel bewaard gebleven. Wel zijn de persoonlijke ervaringen beschikbaar van de huisdokter van het Elisabeth Ziekenhuis, F.ter Haar.
Hieronder volgen zijn indrukken, zoals hij ze in 1976 op schrift zette ter gelegenheid van het 50- jarig bestaan van het Elisabeth Ziekenhuis.

“De oorlogsjaren gaan voorbij en gaandeweg raakt het Elisabeth Ziekenhuis meer bezet, maar waarmee, met wie?  Met slachtoffers van bombardementen, met onderduikers, vluchtelingen uit de “Arbeitz-einsatz” en uit concentratie-kampen, meestal vol vlooien, luizen of schurft; ze kloppen bij dag en bij nacht aan voor-, achter- en zijdeur. Ze hebben geen geld en zijn niet verzekerd, maar ze worden liefderijk opgenomen, gereinigd, gevoed, gekleed, verzorgd, verpleegd en dan vaak nog verstopt op de zolders van de barak voor besmettelijke zieken, maar ook wel in de bedden op de ziekenzalen.

In januari ’43 komen grote aantallen evacues uit Den Haag en Scheveningen naar Winterswijk; de zieken onder hen worden in het Elisabeth Ziekenhuis ondergebracht.

Intussen gaat de modernisering ongestoord verder; in diezelfde tijd wordt er voor ’t eerst een microfoon in de kapel geplaatst, zodat de bedpatienten de H. Mis en de preek kunnen volgen. Ook wordt er trouw naar de Engelse zender geluisterd, door de radio, die ingeleverd had moeten zijn.
En op alle verjaardagen van het Koninklijk Huis wordt , tegen de strenge verboden in, een bescheiden versiering aangebracht en op de verrukkelijke, zelfgemaakte oranjebitter getracteerd!

In april ’44 zijn er weer bedden te weinig en moeten er , wegens het grote aantal patienten, 12 kinderbedden en 5 grote ledikanten aangeschaft worden.
In met ’44 komen uitgebombardeerde Duitse evacues in Winterswijk; ook hun zieken werden opgenomen. In Oktober ’44 – de strijd om Arnhem is in volle gang en Winterswijk is hoofdkwartier van het Duitse legeronderdeel, dat daar is ingezet – komt er een Duitse militaire arts met een menigte zieke en gewonde soldaten; deze worden opgenomen in het z.g. sanatorium van het Algemeen Ziekenhuis en de patienten die daar lagen worden naar het Elisabeth Ziekenhuis overgebracht. Er is geen plaats, ze worden neergelegd in de kraamkamer, de wachtkamer en de spreekkamer. Als dan de dag voor Kerstmis ’44, nog evacues komen uit Gennep en omstreken, die worden ondergebracht in een der textielfabrieken, worden de bejaarden en zieken onder hen ook nog in het Elisabeth Ziekenhuis gebracht.

Gedurende de laatste oorlogswinter wordt er veel gebombardeerd en er spelen zich veel luchtgevechten af boven het dorp; bij ieder luchtalarm moeten de mensen van de luchtbeschermingsdiensten zich naar hun post begeven; voor een dertigtal Winterswijkers, waaronder de huisdokter ter Haar, is het Elisabeth Ziekenhuis hun post.

Er is vaak luchtalarm, bij dag en nacht, en soms duurt het uren voor het weer “afgeblazen” wordt. De zusters maken het de mannen gezellig; er is warmte en licht en er is koffie en koek; pensiongasten en lopende patienten worden aangekleed en komen erbij; het Elisabeth Ziekenhuis lijkt vaak een societeit bij die gelegenheden, waar soms de ernst van de toestand en het dreigende gevaar vergeten worden. Maar de ontvangst en de sfeer zijn voor vele van die mannen onvergetelijk, de verhouding met andersdenkenden wordt in die tijd belangrijk beter en er is een groeiend vertrouwen van beide kanten. Zo kon uit kwaad ook goed voortkomen; dat zien we wel vaker!
In de nacht van 9 op 10 januari ’45 valt een V2 op het kerkhof aan de Waliensestraat; het is maar een paar honderd meter van het Elisabeth Ziekenhuis; 80 grote ruiten sneuvelen, ook die van de operatielamer, en ze worden allerijl vervangen door planken en karton, maar het vriest 10 gr. die nacht en het is geen wonder, dat de C.V. bevriest en een aantal buizen daarvan springen!  Tot overmaat van ramp worden de volgende dag beide knechts door de landmacht opgehaald om voor de Duitsers te gaan spitten; ook hun werk moeten de zusters er nog bij gaan doen.

Begin maart ’45 wordt de R.K.kerk door bommen zwaar beschadigd en de kapel van het Elisabeth Ziekenhuis promoveert tot “parochie – kerk”. : 5 H.Missen op een dag is geen uitzondering!
Die maand, voor Winterswijk de laatste oorlogsmaand, lijkt het Elisabeth Ziekenhuis wel van elastiek te zijn; steeds meer vluchtelingen uit Duitsland komen hier over de grens, van alle nationaliteiten, allen even vervuild, uitgehongerd, ziek of gewond; velen lijden aan typhus of difterie, maar er is geen serum meer. Velen hunner komen hier alleen om te sterven, allen hebben schurft of luizen; de ziekenhuizen worden steeds voller gepropt.

Dan wordt op 19 maart een groot deel van het huis gevorderd om als lazaret te dienen. De afdeling van het Algemeen Ziekenhuis die nog steeds in huis is moet vertrekken, evenals veel patienten en onderduikers. Als 2 dagen later ons huis aan de Groenloseweg door een bombardement zwaar beschadigd wordt en wij onze drie kinderen aan de veilige hoede van de zusters toevertrouwen, is er geen ander plekje meer voor hen beschikbaar dan de liftkooi; veilig en rustig op de bovenverdieping. De lift is lamgelegd, daar er geen electrische stroom meer is.
Het lazaret vertrekt na nekele dagen weer, maar de volgende nacht komt een nieuw lazaret van de valschermtroepen, die heel ruw te werk gaan en veel vernielen. Op 27 maart wordt uiteindelijk het hele huis gevorderd en moet binnen 7 uur volledig ontruimd zijn; alleen de bedden moeten blijven.  Moeder Antoni , met zuster Jeroen de steun en toeverlaat van velen in die dagen, krijgt na veel soebatten gedaan, dat ze de slaapzaal van de zusters mag houden voor de zieke zusters. Ien langen leste wordt dit toegestaan op voorwaarde, dat de zusters bij de verpleging der gewonde soldaten zullen helpen.

Direct komt van alle kanten hulp opdagen; de mannen van de luchtbescherming, 30 man van de gasfabriek; en er wordt gezwoegd en gesjouwd om de hele zaak te ontruimen. Een deel van het pension gaat naar het St.Jozefhuis, verscheidene patienten worden  bij particulieren ondergebracht. Lang voor de 7 uren om waren, kwamen de eerste gewonden al binnen en in een minimum van tijd lag alles vol, ook de gangen en de kapel;  het was een bezetting, die later in de statistieken van het Elisabeth Ziekenhuis niet meer voor zal komen, ongeveer 190 patienten, meest zwaar gewond, enkele stervend, veel jongens van 16 en 17 jaat. Ze kwamen regelrecht van het front bij Bocholt. Het vergezellend verplegend personeel had niet veel te betekenen, zodat de zusters handen tekort kwamen. De werkmeisjes, die ook hadden moeten blijven, knepen er stiekum tussenuit. Dit alles gebeurde in de Paasweek. 

Op 30 maart vertrokken de Duitsers met hutje en mutje met achterlating van twee doden, die op het eigen kerkhofje van het Elisabeth Ziekenhuis voorlopig begraven werden. De middag en nacht daarop brengen de zusters in de kelder door, daar het dorp onder artillerievuur van de Engelse voorhoede ligt. De volgende morgen staan ze in de tuin aan het hek en schreien vreugdetranen als ze de “Tommies” op hun gemak over de Vredensewewg zien wandelen. Dan gaan ze hals over kop aan de schoonmaak, want de volgende dag is het Pasen. 

Dezelfde middag echter wordt het huis door de Engelsen gevorderd, die het op hun beurt voor hun gewonden nodig hebben. De zusters mogen hun eigen vertrekken echter behouden en vieren die 1e april een Paasfeest, zoals ze zelden gehad hebben. Ook dit duurt maar enkele dagen en op 5 april wordt het huis weer vrijgegeven en is de oorlog voor het ziekenhuis voorbij. 

De periode 1945 -1983

Na de koortsachtige bedrijvigheid in de laatste oorlogsjaren is er een duidelijke terugval. Er zijn nu eenmaal minder gewonden en zieken en de schaarste aan middelen sluit verbeteringen en uitbreidingen uit. Illustratief is het verfprobleem van het Elisabeth Ziekenhuis. Het houtwerk heeft in dat jaar duidelijk een verfje nodig. Er is evenwel te weinig geld en te weinig verf. Besloten wordt alleen de voorgevel te schilderen; de achterkant krijgt eerst 4 jaar later een beurt.

In de jaren vijftig verbetert de economische situatie in snel tempo en begint voor de ziekehuizen een voortdurende reeks van verbouwingen, Illustratief zijn luchtfoto’s van beide instellingen uit 1950 en 1980. De vloeroppervlakte wordt in die tijd vervijfvoudigd.

De eerste bouwactiviteiten zijn gericht op het uitbreiden van het aantal bedden, Tijdens de “grote verbouw” in het Algemeen Ziekenhuis in de jaren 1951- 1954 wordt de capaciteit vergroot tot 120 bedden. Het terugdringen van T.B.C. en besmettelijke ziekten hebben het sanatorium en de barak van besmettelijke ziekten overbodig gemaakt en deze worden ingelijfd bij de al bestaande verpleegafdelingen. Voorts wordt het hoofdgebouw verbouwd en uitgebreid.

In het Elisabeth Ziekenhuis verdwijnt de brede warande voor T.B.C.- patienten om omgezet te worden in zeven kinderboxen. De eerste grote verbouw vindt plaats in 1959 – 1963 als aan weerszijden van het hoofdgebouw semipermanente verpleegafdelingen worden gebouwd. De beddencapaciteit loopt op tot 122. De groei van het beddental komt daarmee ten einde, zowel in het Algemeen als het Elisabeth Ziekenhuis.

Maar dat betekent geenszins dat de bouwactiviteiten stoppen. De paramedische afdelingen maken door technische vindingen een stormachtige groei door.
Laboratorium- en Rontgen-onderzoek nemen een steeds prominentere plaats in bij het stellen van de diagnose. De fysiothereapie verwerft zich een goede plaats onder de behandelinsmogelijkheden. Al deze groepen hebben dringend behoefte aan ruimte.

In de medische hoek zien we een verschuiving van klinische naar poliklinische behandeling. Het aantal verpleegdagen loopt weliswaar nog op, maar de verpleegduur loopt terug van 30 dagen per opname in het begin van de jaren zestig tot rond de 10 dagen in de jaren tachtig. De poliklinieken groeien navenant en ook ontstaat ruimtegebrek.

Een gevolg van het groter worden van de organisatie is het ontstaan van ondersteunende diensten: economische- administratieve dienst, technische dienst en keuken/ civiele dienst. Ook hier leeft een grote wens: ruimte.

In het Elisabeth Ziekenhuis leidt dit tot een grote bouwgolf van 1967 tot 1973. Aan de oostzijde van het hoofdgebouw wordt in fasen een volledig nieuw beddenhuis gebouwd waar alle verpleegafdelingen worden ondergebracht. De ruimte die in het oude gebouw vrijkomt, wordt gelijkvloers omgezet in polikliniek, terwijl op de bovenverdiepingen beheersdiensten en laboratoium een ruimer onderkomen krijgen. De barakken aan de westzijde vallen ten deel aan een ruim, opgezette afdeling fysiotherapie en rontgen.

In het Algemeen Ziekenhuis verlopen de veranderingen geleidelijk en minder gestructureerd. Er wordt in fasen een polikliniekgebouw geplaatst voor het hoofdgebouw, de keuken uitgebreid en er komt een personeelsrestaurant. Er wordt een vleugel bijgebouwd met kamers voor verpleegkundigen en de fysiotherapie wordt enkele keren uitgebreid en gemoderniseerd. Ook hier wordt een deel van de verpleging ondergebracht in nieuwe beddenhuizen in de vorm van semipermanente houten gebouwen. De afzonderlijke delen worden met gangen verbonden. Ook in het Algemeen Ziekenhuis luwt, met het streekziekenhuis in het vooruitzicht, de bouwactiviteit in het laatste decennium.

De groei van de ziekenhuizen is af te meten aan de groei van de beddencapaciteit en het aantal verpleegdagen. Het Algemeen Ziekenhuis start in de twintiger jaren met 40 bedden en heeft tot de oorlog een aantal verpleegdagen van rond de 15.000. Na de grote verbouw in 1951 neemt de beddencapaciteit via 168 toe tot 200 om dan niet verder te groeien. Het aantal verpleegdagen loopt op van 25.000 in 1951, via 33.000 in 1954 tot een niveau van 50.000 tot 60.000 in de jaren zestig-zeventig en tachtig. In het Elisabeth Ziekenhuis komen de ontwikkelingen wat later op gang en gaan ze wat langer door. Bij de start in 1924 zijn er 24 bedden: de vooroorlogse bezettingsgraad is niet bekend, maar gering. Na de oorlog gaat het beter en in 1959 worden er 28.000 verpleegdagen geboekt. Na de bouwactiviteiten van 1963 wordt het uiteindelijke beddenaantal van 122 bereikt. Het aantal verpleegdagen blijft groeien : 40.000 in de zestiger jaren tot 50.000 rond het gouden jubileum in 1976, wanneer stabilisatie optreedt. Gedurende de laatste 10 jaar van hun bestaan zijn beide Winterswijkse Ziekenhuizen vrijwel even groot.

Een andere maatstaf voor de groei is het aantal werknemers. het Algemeen Ziekenhuis start met 25 mensen; bij het begin van de oorlog zijn het er 40, in 1955 ruim 100 en in 1976 250.
Het Elisabeth Ziekenhuis begint met 12 personeelsleden ,gaat met 17 de oorlog in, ziet haar personeelsbestand in 1963 de 100 passeren en komt uiteindelijk ook uit op een aantal van ongeveer 250.

Het aantal specialismen en specialisten groeit gestaag in de loop der jaren. Het Algemeen Ziekenhuis heeft in 1926 een internist en een chirurg; in 1951 zijn daar een K.N.O.-arts, oogarts en kinderarts bijgekomen. Bekijken we de lijst bij het veertigjarig bestaan in 1966, dan zien we 14 specialisten: 2 internisten, 2 chirurgen, 2 kinderartsen, een gynaecoloog, een rontgenoloog, een K.N.O.-arts, een zenuwarts, een orthopeed, een huidarts, een longarts en een oogarts.

In het Elisabeth verschijnt de eerste specialist pas in 1948 als Dr. Strater de functie van internist, geneesheer-directeur en een militaire herhalingsoefening weet te combineren. In het midden van de jaren zeventig is de diversiteit in specialismen gelijk aan die van het Algemeen Ziekenhuis; enkele specilaisten werken in beide ziekenhuizen.

Vanaf de jaren zestig wordt de horizon van de ziekenhuisbestuurderen breder. Sanering van de oude ziekenhuizen, oprichting van een nieuw streekziekenhuis en daarop vooruitlopend samenwerking zijn ideeen die niet meer op voorhand afgewezen worden. Het Elisabeth Ziekenhuis start in 1964 overleg met de katholieke ziekenhuizen in Groenlo en Lichtenvoorde, maar plannen voor een groot katholiek ziekenhuis lopen dood.
In 1967 zijn er voor het eerst besprekingen tussen Algemeen en Elisabeth Ziekenhuis die vrij snel leiden tot enige samenwerking: de gezamelijke opleiding van verpleegkundigen nog in hetzelfde jaar en de aanstelling van een klinisch chemicus voor beide laboratoria in 1968. Verdere samenwerking valt samen met de discussie rond het nieuw te vestigen streekziekenhuis. 
Een discussie die steeds feller wordt en uitvoerig besproken in het volgende hoofdstuk.

Slotwoord

Welke zijn nu de hoofdlijnen in de ontwikkeling van de Winterswijkse ziekenhuizen?
Men kan kijken naar de enorme expansie van de gebouwen, de groei van het aantal verpleegdagen of het personeelsbestand. 
Men kan ook kijken naar de krachten die in de loop der jaren het meest beleidsbepalend zijn geweest.
Er zijn dan 5 ontwikkelingsfasen  aan te duiden, die van beide ziekenhuizen gedateerd kunnen worden en van namen voorzien.

In eerste instantie is het de kerk, die stuur geeft aan de ziekenzorg. In het verzuilde Winterswijk zijn dat de Nederlands Hervormde en Rooms Katholieke stroming, die beide komen tot oprichting van een gasthuis. In de gasthuizen komt de verpleging van zieken tot ontwikkeling. Duidelijke beleidsbepalende exponent van deze tweede fase is de verpleegkundige directrice.
In de derde fase komt de geneeskunde tot bloei. De geneesheer-directeur zwaait de scepter en de gasthuizen worden tot volwaardige ziekenhuizen.
het beddenaantal groeit snel. vervolgens treedt de econoom op de voorgrond; bouwkundige voorzieningen, worden in snel tempo uitgebreid, de organisatie krijgt ondersteunende diensten en een staf, de kapitaalsintensiviteit neemt toe.
In de vijfde en voorlopig laaste fase verschuift het initiatief naar de nationale politiek, die grenzen aan de groei van de gezondheidszorg beoogt.
Het toverwoord is budgettering; ziekenhuisbesturen en directies worden vastgelegd op jaarlijks door de overheid vastgestelde budgetten. De vijfde fase valt in Winterswijk samen met het openen van het Streekziekenhuis; de gevolgen zijn nog niet gekristalliseerd.

Cas Weijkamp

Lees verder