oudwwijk
Digitaal erfgoed

H.Krosenbrink

Henk Krosenbrink
31 maart 1928 Miste- 18 juni 2015 Winterswijk.
Nederlands dichter, streek- en toneelschrijver.
Hendrika Aleida (Riek) Naves
Geb: 17-06-1929
Ovl: 16-03-2008

Henk Krosenbrink ontvangt me hartelijk in zijn sfeervolle appartement met uitzicht op een fraai park in het centrum van Winterswijk. In totaal schreef hij meer dan veertig boeken over taal, geschiedenis en cultuur van de Achterhoek. Maar hij deed veel meer. Zo was hij pionier regionale radio en oprichter van het instituut voor het streekeigene, het Staringinstituut. De lijst is te lang om hier op te noemen. We praten in de streektaal: hij spreekt Winterswijks dialect en ik het Aaltens (er zijn verschillen!). Henk Krosenbrink werd geboren in maart 1928* op boerderij Kotmans Nieuwhuis in de buurtschap Miste. 

Auteur: Ina Brethouwer

“Mijn grootouders heb ik niet gekend, zij overleden voordat ik werd geboren. Maar ik ken ze uit de verhalen van mijn vader. Mijn grootvader woonde in 1888 op de Stroote in het Woold en ging trouwen. Dat jaar waren er drie boerderijen te koop in Miste: Kotmans, Kotmans Nieuwhuis en de Knuppel. Drie Scholteboeren maakten de afspraak bij de veiling de huizen te verdelen. Brinkman zou Kotman kopen, Meenk-Roosen Kotmans Joesman (Joesman is de naam in de Winterswijkse streektaal)  en Kreil zou op de Knuppel bieden. Tijdens de veiling is mijn grootvader er op de een of andere manier tussen gesprongen: hij kocht Kotmans Nieuwhuis. Dat was tegen het zere been. Meenk-Roosen had niets. De Knuppel ging naar het Kreil en Kotman naar Brinkman (die overigens geen echte Scholte was, maar wel herenboer).

Nu ken ik nog een verhaal dat waarschijnlijk terug te voeren is op deze geschiedenis. Het gebeurde na de oorlog. De buren waren bij ons op nieuwjaarsvisite en de melkritten kwamen ter sprake. Het melkrit moest bij ons door de schapenweide gaan, twee hekken moesten dan steeds open. Mijn vader zag al voor zich dat de hekken open bleven staan en dat hij elke keer zijn schapen moest zoeken. Ik weet nog dat de discussie heel enerverend was. Het ging ook over het eigendom van een paar kromme dennen op de grens. Ik zat daor bi-j. Ze hadden bi-j ons in de buurte eigenlek nooit herrie, mien vader was ok gin ruziemaker,  maor den aovend kregen ze mekare flink in de heure.

Je moet weten dat wij een extra uitgang hadden tussen Brinkman en Schopman. Meer dan dertig jaar reed mijn familie over die weg als er bijvoorbeeld meel gehaald werd bij de Klomp. De oude Hesselink had deze weg met een dennenstam versperd. Mijn vader ging de volgende dag richting de Mölder (de broers Woordes) en kwam woedend thuis de bijl ophalen. Na zijn bezoek aan de Mölder was hij nog steeds witheet en vertelde thuis zijn verhaal. In huis bij Brinkman woonde de oude Hesselink, nog een olde Scholte. En hij had zich eraan geërgerd dat de buurman dwars lag, niet wilde wat Brinkman voor ogen had met het melkrit. De buurman was uiteindelijk maar een gewone boer. Mijn vader sloeg de dennenpaal toen kapot zodat hij weer over de weg kon gaan.

Het gebeurde nog een tweede keer, mijn vader had de bijl toen al bij zich in de kar. ‘Ze hold mi-j neet teggen’, zei vader. Dezelfde dag kwam de naoste naober, de oude BrinkerJan , bij ons. Ik dacht toen: dat gif kats narigheid. Maar hij praatte met mijn vader en zei: ‘Jan mo’j ‘s luustern, dat met den boom en den paol da’s neet mien bedrief. Wi-j bunt ‘t neet ens aover dat melkrit maor dat heb ik neet edaone en dat za’k ok nooit doon. Dat hef den eume edaone en wi-j hebt ‘m te verstaon egevven dat e dat soort gekheid neet meer uut mot halen. I-j könt d’r net zolange henveurn a’j wilt want i-j hebt d’r gewoon recht op um d’r aoverhen te veurn. I-j hebt daor meer as 30 jaor hen-eveurd en i-j mögget dat’.

Kort daarna kwam Ante van Brinkman voor mijn moeder – mijn moeder had MS – met een tros druiven uit de eigen kas. Ante zei: ‘Lao’w toch astebleef gin ruzie maken in de naoberschap’. Na die tijd ging het goed. Maar wij hebben thuis altijd het idee gehad dat deze geschiedenis terug te voeren is op de vroegere aankoop van grootvader, temeer omdat we wisten dat de oude Hesselink vaak aan het kaarten was met Meenk-Roosen bij café Den Tappen.

Er zijn veel verhalen in omloop in Winterswijk. Wat is waar en wat is niet waar? Er zijn nogal wat indianenverhalen, zo gaat dat nu eenmaal in ons dorp. Maar voor mij staat wel vast, ook door mijn eigen ervaringen, dat de Scholten een aparte groep mensen was die elkaar de hand boven het hoofd hield.

In de vele besturen in de gemeente waren de Scholten goed vertegenwoordigd. Mijn broer was tien jaar ouder dan ik en hij zette het bedrijf van mijn vader voort, maar hij was ook graag onder de mensen. Van oudsher waren wij lid van de landbouwcoöperatie en mijn broer was al jaren bestuurslid. Eind jaren zestig werd hij gekozen als voorzitter van de landbouw , als opvolger van een ‘halve Scholte’ uit het Woold, eigenlijk ook wel tot zijn eigen verwondering. Dat een gewone boer voorzitter werd van een bestuur was toen wel een primeur in Winterswijk. Het gaf ook wel gemurmureer in de trant van: eigenlijk is de nieuwe voorzitter niet van goede afkomst. Mijn broer trok zich daar niks van aan want hee was ’nen rustigen kaerl en i-j maken um de kachel neet an. Zijn verdere leven zat hij altijd in het bestuur, ook later nog van de grote coöperatie ABC in Lochem.

In mijn jeugd wilde ik graag naar de mulo. Mijn vader zei me tot mijn verrassing dat ik naar de hbs zou gaan. Ik wist niet eens wat dat was, ik kende niemand die daar naar toe ging. De hbs, dat was voor de kinderen van de Scholten. In mijn klas zaten geen Scholtejongens maar wel kinderen van de upper ten van Winterswijk; fabrikantenzonen, artsenkinderen. Zij gingen alleen met elkaar om. De zes boerenjongens uit onze klas waren lucht voor hen. Ik ging om het Hendrik Prinsen van de Haart, Geert Enning uit Kotten en Beusink uit het Woold. Maar als er gevoetbald werd, dan werd ik altijd gevraagd! Dan zagen ze me echt wel staan. Zoals François wiens vader het belastingkantoor had. Sjiek in de kleren, een hoop kapsones, vlotte babbel, veel lef en mooie nieuwe voetbalschoenen. Maar voetballen dat kon hij niet.

De NSB-geschiedenis van veearts Bos en zijn invloed later, die bleef in mijn geheugen. Ik was al lang van plan het verhaal van de oorlog in Winterswijk op te schrijven. Dr. Kooy had daarover al geschreven: Het echec van een volkse beweging. Ik kende Bos uit mijn jeugd, hij was onze veearts. Ik zie nog voor me hoe hij samen met mijn vader aan ’t praten was, allebei zaten ze op de knieën op een paar schoven stro. Beiden waren lid van de vrijzinnig democraten. Plotseling ging Bos over naar de NSB en hij wilde mijn vader overhalen dat ook te doen. En zo zaten ze daar samen en praatten over de politiek. Ik snapte er niks van, maar stond erbij te kijken, nieuwsgierig als ik was – toen was ik al journalistiek nieuwsgierig. Totdat mijn vader tegen me zei: ‘Gao i-j maor hen spöllen’.

Bos was een man met verschillende gezichten. Ergens had hij het goede voor met de mensen maar hij koos beslist de verkeerde partij. Later, toen hij al overleden was, wilde ik dus een boek over hem schrijven. Ik deed onderzoek, las de oude kranten, hield interviews. Van zijn schoonzoon kreeg ik veel informatie. Mijn boek met de titel  Dr. W.P.C. Bos zijn leven en zijn tijd zou eind maart 1995 door het museum samen met het Staring Instituut worden uitgegeven ter gelegenheid van de vijftigste herdenking van de bevrijding. Er stonden ook zaken in het boek over het verzet, over Joodse gebeurtenissen die tot dan toe nergens bekend waren. Niemand had het gelezen, niemand wist wat erin stond. De Joodse Gemeente verklaarde zich tegenstander van presentatie van het boek op dat moment. Er werd een ander moment gekozen, het zou aan de nieuwe burgemeester mevrouw Stigter worden aangeboden.

Mevrouw Stigter heeft het geweten. De hele landelijke pers viel over haar heen. Het liep erg hoog op. Er stonden veel ingezonden stukken in die tijd in de krant. Wie zat daarachter? Dat was professor Heertje. Een paar dagen tevoren werd ik ’s avonds om half twaalf opgebeld – voor mij is dat een onmogelijke tijd: ‘Met Heertje’. Nou, dat zei mij niks. Hij stoof meteen op: ‘Wat heb je gedaan, je schrijft een boek en dit en dat’. Toen pas kreeg ik in de gaten dat ik de professor aan de telefoon had. Ik vroeg hem of hij het gelezen had en hij antwoordde: ‘Nee, en ik zal het ook nooit lezen’. Daarop zei ik: ‘Maar waar praat u dan over?’ Hij begon te schelden en noemde mij een verlate nazi. Een paar dagen later kreeg ik een brief op poten van hem, die ik altijd bewaard heb.

Vervolgens ging er een paar weken overheen en werd plaatselijk met mevrouw Stigter de zaak in het reine gebracht. Het was ook in die tijd dat ik met mijn vrouw boodschappen deed bij de Albert Heijn. Zij ging de catacomben in en ik bleef voor in de winkel met de volle tassen wachten. Na die tijd zouden we zoals altijd koffie drinken bij de Zwaan aan de markt. Maar er kwam iemand op me af die ik goed kende en hij zei: ‘Wat heb i-j mi-j toch emaakt?’ Ik wist waarachtig niet waar hij het over had. En hij was heel ‘helder in den hals’ en zei: ‘Dat book, dat verdomde book. Den man mo’j doodzwiegen’. Ook hij had het boek niet gelezen en was ook niet van plan het te gaan lezen.

Maar er waren zeker ook andere reacties, positieve reacties. Zo was er iemand van een Joodse familie die via mijn boek meer te weten kwam over zijn vader die spioneerde voor de Engelsen en begin mei 1940 zelfmoord pleegde. Zijn familie wist niet waarom. Die zoon zei me: ‘Jammer dat je over Bos geschreven hebt, maar aan de andere kant: bedankt, ik ben blij met wat je geschreven hebt, want ik weet nu wat er gebeurd is. Je hebt een raadsel opgelost’. Ik heb hem nog een paar brieven geschreven met meer informatie en we hebben elkaar ontmoet hier in Winterswijk.

En dan was er nog Henk Baarschers, die gefusilleerd werd in de oorlog. Over hem waren veel verhalen in omloop. Zijn geschiedenis staat ook in het boek. De broer van Baarschers leefde nog. Hij wist hoe het werkelijk zat. Hij vroeg om een afspraak en vertelde me hoe ingrijpend het was dat er zoveel indianenverhalen de ronde deden over zijn broer. Hij zorgde ervoor dat de werkelijke geschiedenis terug te vinden is in het door mij geschreven boek.

Wat mij door velen kwalijk genomen werd, was dat ik geen oordeel velde over Bos. Ik heb de geschiedenis sec geschreven, al wat er gebeurd was. En mijn opstelling is: iedereen mag zelf een mening vormen en een oordeel vellen over Bos.

Wij hebben als gezin een aantal jaren heel fijn gewoond op een voordien leegstaande boerderij op landgoed het Kreil. Vervolgens woonden we een tijd in het dorp Winterswijk. Maar dat beviel minder. Wij zijn mensen van het buitenleven. In Corle hebben we 39 jaar lang zo heerlijk gewoond. Ja, en hoe moet het nu verder met het buitengebied van Winterswijk en al die mooie landgoederen? Sommige grote huizen staan leeg, worden niet langer bewoond. Verwaarlozing ligt op de loer. Dat is natuurlijk heel jammer. Ik denk dat er in ieder geval gestreefd moet worden naar particuliere bewoning. Je kunt niet van alle gebouwen een museum of een camping maken. Zoek iemand met passie, die het goed onderhoudt en het op gezette tijden openstelt.”

Bron:Mensenlinq