oudwwijk
Digitaal erfgoed

Normaal predikt het nieuw evangelie

Dolf Ruesink

Normaal op de kansel, dat is vloeken in de kerk. Wat kan ik me nog goed een van de allereerste optredens van de spraakmakende boerenrockband herinneren. We schrijven 1975 en het verhaal speelt zich af in mijn geboorteplaats Winterswijk. Voor wie het niet precies weet: een aan drie zijden door Duitsland omgeven grensgemeente in de Gelderse Achterhoek. Een groot uitgevallen dorp, waar alleen kunstschilder Piet Mondriaan, zanger Daniel Sahuleka en dichter Gerrit Komrij het tot bekende Nederlanders wisten te schoppen. Maar dan wel, nadat ze Winterswijk verlaten hadden.

Het is de tijd van grote culturele, politieke en maatschappelijke veranderingen. Vooral in familiekring, onderwijs, religie, arbeidsmarkt en uitgaansleven wordt dat zichtbaar. Ik behoor tot de groep langharige jongeren, die niets moet hebben van discotheek, stijldansen en de ‘middle-of-the-road’ van ABBA en consorten. Tijdens mijn weinig omvattende vierjarige hbo-verblijf aan de Sociale Academie in Enschede ontmoet ik de eveneens uit de Achterhoek afkomstige studiegenoot Jan Manschot. Het is het begin van een langdurige en hechte band met het fenomeen Normaal.

Met enkele vrienden lukt het me om in Winterswijk een open-jongerencentrum van de grond te krijgen. We noemen het Eucalypta, de gelijknamige heks uit de sprookjesverhalen rond Paulus de Boskabouter. Het is een knipoog naar het voorbije kaboutertijdperk en tegelijk een prikkelende naam van een heks, die het brave Winterswijk zal wakker schudden. Een voormalig parochiehuis wordt het onderkomen, maar voordat het zover is, moet het een flinke verbouwing ondergaan. Eucalypta heeft in 1975 een tijdelijke behuizing nodig. Een leegstaande kerk lijkt de ideale oplossing.

De kerk als poptempel. Het klinkt me als muziek in de oren. Voor mijn ouders is het even schrikken. Als trouwe gelovigen bezoeken ze wekelijks een dienst in de Nederlands-Hervormde kerk. Meestal gaan mijn vader en moeder afwisselend, want thuis moet iemand voor mij en mijn drie jongere broertjes zorgen. Vanaf de basisschoolleeftijd gaan we mee ter kerke. Of moeten we mee, zoals ik het beleef. Het is een uur vol bijbelspreuken, psalmen en gezangen, een preek, orgelspel en niet te vergeten de rondgang van de collectezak, waar we als arbeiderskinderen een stuiver of dubbeltje in mogen stoppen.

In het begin van de jaren zestig – ik zit dan nog op de lagere school – gebeurt er op een zondagochtend iets vreselijks, dat me nog jarenlang zal achtervolgen. Met mijn vader ben ik onderweg naar de Hervormde Kapel. Ik zit op de bagagedrager van de fiets. Vlakbij de kerk horen we ineens het geluid van remmende auto’s en dan een enorme dreun. In een zijstraatje tegenover het kerkgebouw stapt mijn vader af en drukt me op het hart bij de fiets te blijven staan. Hij loopt snel naar de kruising, iets verderop, waar een auto zich in een bus heeft geboord. Ik mag absoluut niet mee, het beeld van een zwaar ongeval moet me als kind bespaard blijven.
Het wachten duurt lang. Na een tijdje hoor ik sirenes van de naderende hulpdiensten. Wat zou er toch gebeurd zijn, wat doet mijn vader op die plek en waar blijft hij toch ? Even overweeg ik om richting de kerk te lopen en stiekem een kijkje te nemen richting de ongevalsplek. Ik durf het niet en blijf naar het rijwiel van mijn vader staren. Als we naar huis fietsen, is de kerkdienst als begonnen. Mijn vader zwijgt. Hij was als een van de eersten op de rampplek om hulp te verlenen. De aard en de details van het dodelijk ongeval, waarbij de inzittenden van de personenauto geplet worden, krijg ik pas later via anderen te horen. Ik kan de straat en de kerk nooit meer los zien van de botsing op zondagochtend.

Uitgerekend in deze kerk, waar ik menig predikant hoorde bulderen, maak ik nu een rentree als jongerenwerker en organisator van popconcerten. Koffie en pepermuntjes maken plaats voor bier en broodjes braadworst. Het domein van de dominee verandert in een kleedkamer voor artiesten. Even bestaat nog de gedachte om alle aanpassingen stapsgewijs te doen. De psalmen en gezangen vervangen door soul en gospel. Het zou wellicht kunnen helpen bij de overgang van bedehuis tot rocktempel. Protestante dorpsbewoners wachten met spanning af wat er zich in hun oude vetrouwde kapel gaat afspelen. 
Op Hemelvaartsdag 1975 maak in bij de jaarlijkse Popmeeting in het openluchttheater van Lochem voor het eerst kennis met Normaal. Ik moet er even aan wennen. Het dialect van Bennie Jolink, het rauwe karakter van de muziek, de oude pakken waarin de musici zijn gestoken en het voortdurende opzwepen van het publiek. Dit heb ik niet eerder gezien en beleefd. Ben ik gegrepen door deze farmersrock, voel ik me aangesproken door de opruiende songteksten of heb ik de nieuwe Rolling Stones van het Gelderse platteland ontdekt ? Op de terugweg naar huis mijmer ik over Normaal. De band klonk ronduit amateuristisch en de teksten waren af en toe amper te verstaan. En toch werd ik gegrepen. Het was geen bewondering, maar opperste verbazing.

Wat veertig jaar na het legendarische optreden als eerste weer boven komt is het nummer ‘Drieteri-je Blues’. Boers, banaal en brutaal. ‘Ondanks alle vrolijkheid hebben zelfs opgewekte normale boeren wel eens de blues, de bokse vol blues’. Het is Normaal op zijn best. Er gaat een schok door het publiek als Jolink begint te zingen. ‘Ik zat laatst te schijten op de plee, ik perste als een idioot, maar het duurde wel een uur of twee. Eindelijk kwam er een grote kottel stront en die stonk zo afschuwelijk…… het procelein van de pot knapte bijna aan diggelen.’ 
Geen optreden van Normaal kan zonder de klassieker ‘Drieter-je Blues’. Tekst, muziek, ritme en timing, de anhangers kunnen het allemaal dromen. Het nummer leent zich uitstekend voor het succesvolle live-album ‘Springleavend’, dat begin 1971 wordt opgenomen tijdens concerten in Arnhem, Ruinerwold en Lichtenvoorde. Alan Gaiscoigne heeft dan inmiddels de plaats ingenomen van Ferdy Jolij. Zijn gitaarsolo in deze meedeiner wordt door Jolink passend aangekondigd. ‘He Gaspiepe, loat um es effen lekker stinken!’

Bennie Jolink en Jan Manschot hebben net als ik een aantal jaren in Enschede gestudeerd. Beter gezegd : we hebben er zo goed en kwaad als het kan een opleiding gevolg. Jolink op de kunstacademie AKI, Manschot en ik op de R.K. Sociale Academie. Vier lange jaren onder het juk van praatgroepen, evaluatienota’s en discussiegroepen. ‘Voor dat soort opleidingen bestaat maar een remedie’, zegt Bennie later eens, ‘benzine, poetskatoen en een lucifer er bij!’ Het afsluiten van de studie in de voormalige textielstad, die in de jaren zestig en zeventig veel verloederde buurten kent, is een verademing. Terug naar de vertrouwde Achterhoek. Dat is feest !

Tijd om naar de kerk te gaan. Joost Carlier heeft wel oren naar een optreden van Normaal in Winterswijk. De manager van Normaal is een creatieve jongen met een uitstekend gevoel voor publiciteit. We spreken af dat de band op zaterdag 28 juni om 20.00 uur een concert geeft in de voormalige kapel aan de Spoorstraat in Winterswijk. De afgesproken gage is vijfhonderd gulden, aangevuld met voldoende bier voor de bandleden. Ik laat posters drukken, waarin de groep wordt aangeduid als ‘de Achterhoekse popsensatie Normaal’ . Als ondertitel: ‘Alles wurd plat espeuld !’. Om het entreebedrag hoef je dit concert niet te laten lopen. Een kaartje kost drie gulden.

Normaal zal tijdens deze eerste ‘tour’ twaalf optredens verzorgen. Die zijn achtereenvolgens in Doetinchem, Winterswijk, Harreveld, Lichtenvoorde, Amsterdam, Aalten, Eibergen, Keyenborg, Langerak, Borculo, Leeuwarden en Enschede. De band beurt maximaal tussen de vijf- en zeshonderd gulden per concert, maar vaak wordt dit bedrag niet gehaald. Borculo is een dieptepunt met slechts tweeennegentig gulden. De muziekinstallatie, publiciteit, verzekeringen, autohuur, brandstof en kantoorartikelen zorgen ervoor dat de uitgaven ( 4.823 gulden) in het eerste jaar hoger zijn dan de inkomsten (4.363 gulden). Een tekort van 460 gulden, constateert manager Carlier.

De muzikanten meten zich bijnamen aan. Die zijn op het platteland heel gewoon. Om de Normaal-cultus wat extra inhoud te geven, stelt Jolink voor om allemaal een toepasselijke bijnaam te nemen. Zelf gaat hij eerst als Boozin Bennie, later als Buizen (zuipen) Berend door het leven. Ferdy Jolij heet eventjes Fast Fender Fucker, dan Frekie of Frederik Puntdroad (prikkeldraad). Willem Terhorst, plaatsvervanger van de eerste bassist Willem van Dijk (De Ploeg), neemt de naam van zijn moeder over en heet vanaf dat moment Wimke van Diene. Drummer Jan Manschot wordt bekend als Brekken Jan Schampschot.

De avond voor de ‘verschijning’ van Normaal in de kerk, krijg ik het een tikkeltje benauwd. Zou er wel publiek zijn voor deze nieuwe lichting rockers ? Drinken die muzikanten echt zoveel en bestaat de kans dat deze avond uitloopt op een ordinaire zuip- of vechtpartij ? Ook mijn ouders zijn er kennelijk niet gerust op. Daar waar nog niet zo lang geleden de orgelklanken van Johannes de Heer klonken, zullen nu de snerpende gitaarsolo’s van Ferdy Jolij langs de kerkwanden opstijgen. Wat zal dit een wereld van verschil zijn. Bennie Jolink als de nieuwe voorganger. Morgen geen stichtelijke boodschap vanaf de kansel, maar helse rock & roll voor het volk. Thuis zwijgt iedereen wijselijk.

Winterswijk krijgt die zaterdag een primeur. De band treedt namelijk op in een nieuwe samenstelling. Willem van Dijk (bas) en Jan Kolkman (gitaar), die vanaf augustus 1974 hebben meegespeeld, zijn na een recent concert in Amphion (Doetinchem) vervangen. Willem Terhorst (bas) en Paul Kemper (gitaar) maken in de kapel hun debuut. Ik ken beide muzikanten niet. Dat zal in de daaropvolgende jaren veranderen. De boomlange Terhorst is een rustige vent, die zich ontwikkelt tot een vaste waarde binnen de band. Hij doorstaat alle stormen, blijft te allen tijde loyaal aan boegbeeld Jolink en componeert een aantal aardige songs.

Paul is een van de twee muzikale telgen uit de familie Kemper. Broer Dick zal bekendheid vergaren als bassist van de rockband Vandenberg, die ook buiten Nederland van zich doet spreken. Met deze nieuwe gitarist van Normaal krijg ik in de loop der jaren als journalist nog vaak te maken. Paul Kemper is een vrolijke vent, een goed geschoold gitarist en bepaald niet op zijn mondje gevallen. Dat blijkt als Jolink in 1996, tot groot verdriet van de fans, de stekker uit de band trekt. De zanger zegt oververmoeid te zijn. De groep wordt daarop ontbonden, de apparatuur verkocht en het personeel ontslagen.

Wanneer er na een half jaar  verrassenderwijs een doorstart wordt gemaakt met Normaal zijn de rapen gaar. Met name Kemper is verbolgen over de nieuwe opzet en rolverdeling. In feite zijn Bennie Jolink en Dick van Berkum – een registeraccountant uit Barchem – vanaf nu de nieuwe eigenaren van de band. Normaal is niet langer een collectief of boerencooperatie, maar een commercieel bedrijf waarin twee personen het voor het zeggen hebben. De andere leden van de band doen mee op basis van een vergoeding per optreden. Paul Kemper pikt het niet. Hij wil niet als een uitzendkracht worden behandeld. Het zal resulteren in een langslepende rechtzaak, die hem uiteindelijk niets oplevert.

Kemper en Terhorst beleven een onvergetelijke debuutavond. Hoewel ze slechts een paar keer kort hebben gerepeteerd met Jolink, Joly en Manschot zijn er weinig aanpassingsproblemen bij dit eerste concert. Mijn angst op een financieel debacle blijkt ongegrond. Er komen zo’n tweehonderd bezoekers af op Normaal en die zorgen voor voldoende inkomsten. De verkoop van bier levert zelfs een bescheiden plusje op. Het is de avond dat het ‘piepke’ – het bekende pijpje bier van Grolsch – zijn opmars maakt in het kerkgebouw. Het is nu het bier dat aanbeden wordt. Omdat de vloer licht naar beneden afloopt, rollen de lege bierflesjes allemaal richting het podium. Daar verdwijnen ze onder de houten buhne.

Sommige bezoekers beleven een soort wedergeboorte. ‘Als baby ben ik in deze kerk water water gedoopt’, realiseert een van mijn broers zich. ‘Vanavond werd ik opnieuw gedoopt, nu met een regen van bier.’ Normaal introduceert enkele attributen, die in de daaropvolgende jaren regelmatig als sfeerelement terugkeren. Zo worden er een paar balen stro binnen gebracht. Het publiek begint er in te trekken. Binnen de kortste keren lijkt de zaal op een veestal. Ook de greep en hooivork maken hun opwachting in Winterswijk. Ze worden op het podium in de houten vloer gestoken. Het gereedschap moet het boerenimago van Normaal versterken.

Dolf Ruesink