oudwwijk
Digitaal erfgoed

De bezetting van Winterswijk

Oorlogen zijn niets voor gewone mensen. Zij zijn bezig met hun werk, met de opvoeding van hun kinderen, ze kaarten of spelen jeu de boule zoals in Frankrijk. Ze kunnen echter in slechte tijden belanden waarin er onvoldoende brood op de plank ligt. Dan vragen ze zich af wat ze daaraan kunnen doen. En het antwoord luidt dan, daar kunnen ze niets aan doen. En ze raken ontredderd want ze voelen zich machteloos en ontheemd. Hun graan brengt geen geld op en hun arbeid wordt niet gevraagd. Ze behoren tot een nutteloos overschot. De oorlog begint niet met wij tegen zij maar met de ontredderde wij. En dan kruipt het ressentiment uit zijn donkere grot in het bewustzijn en wordt het ontredderde wij een wij tegen zij. Rancune, zoals Menno ter Braak ressentiment ook wel noemde, wordt je niet opgelegd door een ander maar komt van binnenuit. Waarom wordt je rancuneus, is dan de vraag (1).

Ressentiment is in rustige tijden een slapend gevoel en steekt de kop op binnen een sociale orde waarin grote veranderingen de sociale cohesie ontwrichten. Deze veranderingen kunnen van velerlei aard zijn, of het nu gaat om veranderde opvattingen over de verdeling van macht of een langdurig economisch verval en veroorzaken gevoelens van onbehagen en vervreemding bij de mensen, een vervreemding die leidt tot anomie, identiteitsverlies, een onvermogen om te zien waar men bij hoort. Naarmate het onbehagen toeneemt, gaan sommigen zich “terugtrekken” uit de samenleving, anderen radicaliseren of vervallen in nihilisme. Bij radicalisering treedt een charismatisch leider op als vertolker van het ressentiment.

De Joden in Winterswijk

De Joden in Winterswijk waren doorgaans werkzaam in de handel of het ambacht. Ook de edele kunst van het dansen werd door hen onderwezen. Ik heb nog les gehad van de heer Meijler, medio jaren vijftig, op woensdagavond want die was bedoeld voor de katholieke jeugd.  De heer Meijler was ook dansmeester op het Volksfeest in het Feestgebouw dat in 1966 door een storm vernield werd.

Wat hem was overkomen in de oorlog wist ik uiteraard niet. Niemand wist iets over de oorlog, althans de jeugdigen niet en de ouderen bewaarden een zorgvuldig stilzwijgen. De oorlog was een vergeten geschiedenis voor diegenen die erdoor getroffen waren. Pas in de jaren zestig kwam bij mij het besef dat er een oorlog was geweest en niet een gewone oorlog zoals we die wel kenden van Napoleon maar een aparte oorlog waarin de doden niet alleen vielen op het slagveld maar ook en vooral in kampen, vernietigingskampen. Dat was geen oorlog waarin om onnaspeurlijke redenen de een de ander bevocht, onder die oorlog weefden de demonen van het kwaad hun onzichtbare weefsels van dood en verderf die hun willoze uitvoerders vervolmaakten in de talloze treinen naar het oosten waar de dood wachtte in de verborgen spelonken van de gaskamer. Maar dat wisten we toen niet. Waarom moesten ze sterven, wat hadden ze misdaan?

De website van de synagoge in Winterswijk vermeldt, dat in 1647 waarschijnlijk de eerste Joden in Winterswijk verbleven. Daarna nam hun aantal toe. Ze beschikten over een eigen verenigingsleven en een synagoge. De aantallen zijn als volgt.

Aantal Joden in Winterswijk en omgeving:


1800                  50
1809                109
1840                  33
1869                  72
1899                181
1930                232
1951                  30
1971                  30
1998                  22

  

Ontleend aan de website van het Joods Historisch museum.

Er werd door de nazi’s gesuggereerd dat de Joden rijk waren, gewetenloze lieden die er op uit waren om de eenvoudige landman te bedriegen. Was dat ook het geval in Winterswijk? Kooger vermeldt hierover:

“Winterswijks joodse bevolking was in meerderheid ingedeeld in de vakgroep van veehandelaars, manufacturiers en slagers en deze ambachten dwongen de eenvoudige Joden om dagelijks uit te zwermen over de buurtschappen van het dorp en daar bij de boeren, bij vele “köpkes koffie”, een schamele boterham te verdienen. De “jödde” werd daar aanvaard als de andere, gerespecteerd als zodanig en zonder nadenken als een bepaald wezenlijk element in die dorpse samenleving geaccepteerd.”(2)

De ordentelijke Duitse huismoeder dacht daar echter anders over. Ze vertelde haar kinderen over Adolf Hitler:

“De Joden kwamen in dichte drommen naar Duitsland, uit het Oosten, uit Polen, waar altijd al heel veel Joden woonden. Net als Vodden-Jacob en de Joden uit Weenen kwamen ze in lange zwarte jassen, met zwarte ogen, donkere haren, een paar bundeltjes in de hand en hun vrouwen en kinderen om hen heen. Het duurde echter slechts kort, of alles behoorde hun toe: huizen en akkers, boerenhofsteden en fabrieken en goed en geld. Dat alles namen ze ons Duitschers af door allerlei listen en trucjes. Want eerlijk en vlijtig werken was iets, dat niet in hun kraam te pas kwam. Had Adolf Hitler dus geen gelijk, toen hij zich tegen hen verzette?” (3).

De nazi propaganda etaleerde in woord, en zeker ook in beeld, de jood als verachtelijk. De nazi propaganda was gericht: op de verinnerlijking van de slechte jood in het collectieve bewustzijn van de Duitsers. Om een treffend Duits woord te gebruiken, de Joden werden “verdinglicht”, tot een ding gemaakt, iets waar totalitaire regimes het patent op hebben. Dat was een noodzakelijke voorwaarde voor de discriminatie en het daarop volgende geweld in de vorm van de Kristallnacht en de Holocaust. Het beeld dat de brave Duitse huismoeder schetst is bijna symbolisch: drommen Joden met vrouwen en kinderen en een paar bundeltjes in de hand op weg naar de kampen.

Er werd een synagoge gebouwd in 1889. De plaatselijke krant merkt hierover op:

“Heden was het een feestdag voor de gehele Isr. Gemeente alhier… Behalve de gemeenteleden, waren vele genoodigden en nieuwsgierigen aanwezig, op wie zonder twijfel de eenvoudige en toch zeer prachtvolle inrichting van het gebouw, dat voor deze gelegenheid met groen en vlaggen versierd was, een gunstigen indruk maakte.”

In 1905 werd de toneelgroep Ons Genoegen opgericht. In 1930 voeren ze een revue uit met als naam “Circus Kolle Kaal”. Het leek Parijs wel in Winterswijk. De revue waarvan de naam Kolle Kaal de gehele gemeenschap betekent, markeerde de overgang voor de gehele gemeenschap van de roaring twenties naar de jaren dertig van de Grote Depressie.

Daarna werd de breuklijn langzaam maar zeker zichtbaar. De joodse kinderen volgden het godsdienstonderwijs van hun zevende tot hun dertiende jaar  in het cheider, een leslokaal, waarvan dr. Hemelrijk zegt:

“Op het cheider leerde je de vroomheid, die meer waard was dan alle dingen van het leven samen”(4).

Hij voorvoelde het onheil toen hij als onderwijzer in Winterswijk werkte. Hij hoorde de schimpscheuten jegens de Joden op straat. Maar hij geloofde als socialist meer in de vreedzame klassenstrijd. Hij kende de Winterswijkse schilder Max van Dam, evenals hij joods en socialist. Het lijkt vaak alsof kunstenaars een speciaal zintuig hebben waarmee ze de wereld kunnen voorzien. Maar voor Max van Dam was het te laat. Hij vluchtte, werd gepakt en in 1943 om het leven gebracht in Sobibor. Zelf dook dr. Hemelrijk onder en wist de oorlog te overleven.

Van 1647 tot 1940 is 293 jaar. Wat in die 293 jaren vreedzaam was opgebouwd, werd in de vijf jaar daarna volledig verwoest, niet door de tien plagen uit de Exodus maar door één plaag waarvan de Thora onkundig was, een plaag waarvan de betekenis niet zomaar is vast te stellen, bijvoorbeeld met het woord antisemitisme, daarvoor was de plaag te groot. Waarom moesten ze sterven, wat hadden ze misdaan? Het antwoord kan mijns inziens liggen in de psyche van de onderdrukkers die hun eigen demonen ontketenden met als onbewust doel zichzelf te vernietigen. Want was het Derde Rijk niet een aaneenschakeling van overwinning naar overwinning tot de uiteindelijke overwinning in 1945? (5)

De Grote Depressie

Het decennium voor de oorlog bracht voor menigeen armoede. Maar er deed zich ook nog iets anders voor, de ontworteling van gehele samenlevingen, vooral zichtbaar in Amerika en Duitsland. In beide landen nam de gramschap toe en de wrok, maar ze vonden volkomen tegengestelde oplossingen om daar mee om te gaan.

Lang niet iedere Duitser was een aanhanger van Hitler maar er waren er genoeg om hem in 1933 op democratische wijze aan de macht te helpen. Hij was een gefrustreerd en rancuneus man die niet tegen kritiek kon. Hij hield meer van dieren dan van mensen, onder zijn regime werd wreedheid jegens dieren strafbaar gesteld. Zijn aanhangers waren door hem geobsedeerd, niet vanwege zijn uiterlijk maar vanwege zijn ongelooflijke en angstaanjagende charisma. Hij bouwde, in de woorden van Sloterdijk(6), een van de grootste wraakbanken in de geschiedenis waarvan hij oprichter en enig aandeelhouder was, een bank waar wrok gedeponeerd werd in ruil voor wraak. De opbouw van de bank nam enkele jaren in beslag en leidde tot de grootste wraakactie in de geschiedenis. Ze was gebaseerd op een snelle overgang van een samenleving met een Bildung gerichte elite naar een samenleving waarvan de massa ideologisch gericht werd op het eigene, de Ariër die niet alleen moreel maar ook etnisch superieur was. Deze ideologische omvorming had al eerder plaats gevonden in Rusland. In Spanje en Italië kwam deze omvorming eveneens in de jaren dertig tot stand met de opkomst van Franco en Mussolini. Het was een tijd van turbulentie, die zich zelfs in de Achterhoek deed gelden als een soort mentale neerslag uit verre depressiegebieden, zoals we nog zullen zien.

Hitlers model van de samenleving was er niet een van wederkerigheid maar van pure macht. Het model kende een strakke hiërarchische structuur waarin eenieder zijn plaats had met een absoluut leider aan het hoofd en een groot vertrouwen in de maakbaarheid van het model. Het paste binnen de twintigste eeuwse traditie van de grote maakbare samenlevingsmodellen zoals het communisme en het fascisme met grote leiders zoals Mussolini, Stalin, Mao Tse-Tung en Pol Pot. Geweld was bij al deze ideologieën ingebakken. Ze vormden een gewelddadige aftakking van het in de negentiende eeuw ontwikkelde nationalisme en socialisme. In Nederland was ook het liberalisme een belangrijke maatschappelijke stroming maar hier ter lande was men sinds lange tijd gewend geraakt aan vreedzame oplossingen voor sociaal-filosofische tegenstellingen die politiek vertaald werden. Het socialisme vertaalde zich in een emancipatiebeweging voor arbeiders (PvdA) evenals een emancipatiebeweging voor de kleine protestantse luiden (ARP) en voor de katholieken (KVP). Met grote modellen had de Nederlander weinig op en al zeker niet als ze geweld legitimeerden. Hij volgde zijn politieke voormannen omdat hij er op vertrouwde dat ze het goede met hem voorhadden, hetgeen doorgaans ook het geval was. De oude staatslieden waren doorgaans ook wel eerlijke lieden.

De Grote Depressie maakte een tegenstelling zichtbaar die voorheen vrijwel uitsluitend bekend was bij mensen die er zich in verdiept hadden, de tegenstelling tussen kapitaal en arbeid. Deze tegenstelling was in Winterswijk wel bekend maar gematigd, kapitalisten (scholtenboeren en textielfabrikanten) en arbeiders wisten dat ze van elkaar afhankelijk waren. Ze was veel beter zichtbaar in de oude industriële gebieden in Wallonië, het Roergebied, Manchester etcetera.

Winterswijk was in deze dagen een standenmaatschappij , niet zozeer een klassenmaatschappij. In een standenmaatschappij is de sociale status van de leden ervan gelegitimeerd, meestal door traditie, afkomst of bezit. De Grote Depressie veroorzaakte echter scheurtjes in deze maatschappij, vooral bij de lagere middenklasse die verarmde en de armoede niet aan zichzelf kon wijten. Deze stille armoede kon zich niet uiten via demonstraties of stakingen maar werd verkropt. Hun verlies aan sociale identiteit konden ze niet goedmaken. De rancune van de enkeling werd daarmee de rancune van een groep van machtelozen die meer nog dan geld genoegdoening zochten. En die kregen ze.

Men koos in deze tijd niet de weg naar Amerika zoals meer dan een halve eeuw gebeurd was want er was een alternatief, de NSB. Deze zou genoegdoening verschaffen op basis van een rucksichtslose ideologie.

Blut und Boden, Volk en Vaderland

De Blut und Boden theorie werd in Duitsland tot wet in 1933 waarin werd bepaald dat alleen die persoon boer kon zijn die deutschen oder stammesgleichen Blutes is. Daarmee werd de rassenleer aangevuld met een leer over de lotsbestemming van de eigen bevolking, het eigene moest beschermd worden, het vreemde verwijderd. Met deze aanvulling werd het ressentiment voorzien van een sluitende ideologie, dat wil zeggen, een ideologie die geweld legitimeert. Op basis van dit idee kon in Nederland in 1933 wekelijks het tijdschrift Volk en Vaderland verschijnen, een uitgave van de NSB. Het verkondigde de hiervoor genoemde ideologie. Het overgrote deel der Nederlanders had er geen behoefte aan. Sommigen wel.

De NSB als ressentimentgroep

Zonder de dissertatie van Kooij over de NSB in Winterswijk was de associatie van nationaalsocialisme en Winterswijk wellicht nooit gelegd maar beelden blijven hangen of ze waar zijn of niet maakt niet uit(3). In de crisistijd kwamen NSB-ers in Winterswijk voor evenals elders. Hitler was voor menigeen een populair figuur in die jaren: hij zorgde voor welvaart. Hij legde autowegen aan waarop volkswagens reden. En Winterswijkers hadden vanouds nog de oriëntatie op het oosten behouden. 
Hitler was echter ver weg, dr. Bos dichtbij. Deze veearts genoot groot aanzien in de buurtschappen, hij was iemand die bij de boeren hoorde, gemoedelijk en tijd voor een praatje. Hij was ook NSB-er. Een man die het goede zocht maar het kwade vond want hij werd ook meegesleurd door de ideologie van zijn tijd, wellicht zonder dat hij zich daarvan bewust was want zijn bewustzijn van het foute kwam pas later, in de oorlogsjaren, toen hij zich realiseerde dat de Joden echt naar de verdoemenis gingen.
In feite was Bos een reflexie van de burgers van Winterswijk: wat moet ik doen in oorlogstijd, gehoorzamen aan de bezetter, mond dicht houden, Joden helpen, stiekem naar Radio Oranje luisteren, geld verdienen aan de Duitsers, joodse onderduikers aangeven? 

Krosenbrink concludeert, dat dr. Bos rancuneus was en rancune en ressentiment liggen dicht bij elkaar. Hij merkt in zijn boek over dr. Bos op:

”Winterswijk was in de jaren dertig een duidelijk voorbeeld van een standenmaatschappij. Elke bevolkingsgroep was scherp sociologisch in te delen en tussen de groeperingen bestonden duidelijke scheidslijnen…Bos heeft die lijn overschreden…Hij was beneden zijn stand getrouwd. Dat had als consequentie, dat hij in kringen, die hem als gelijken konden beschouwen niet geaccepteerd werd.”(7).

Kooij concludeert over de opkomst van de NSB als volgt: 
“De snelle en omvangrijke nazificatie te Winterswijk zou onmogelijk zijn geweest zonder een grote economische crisis, die onder een breed, eerder volgzaam en weinig politiek bewust, maar reeds lang latent gefrustreerd deel der bevolking het klassebewustzijn deed ontwaken.(8)” 

Het NSB ressentiment

In mijn optiek leidde de door Kooij genoemde latente frustratie (en ook een latent en later manifest antisemitisme) ten gevolge van de economische crisis tot de opkomst van een ressentimentgroep die landelijk mogelijk werd gemaakt door een leider, Mussert en plaatselijk door dr. Bos. Zonder een leider geen ressentimentgroep. De vorming van een gesloten ressentimentgroep bevordert een groepsdruk waarbij steeds extremere meningen mogelijk worden. Hun grote voorbeeld was Hitler die een enorme ressentimentgroep aanvoerde die zich na de vernederende vrede van Versailles ontwikkeld had tijdens de Weimar Republik met zijn gewelddadige vrijkorpsen waarbij de vrijkorpsen de weg effenden voor de terreur van het ressentiment, Georganiseerd ressentiment, zo leerde de Franse Revolutie al, leidt tot onvoorwaardelijk geweld van een nietsontziend karakter waarbij wrok het belangrijkste ingrediënt van het ressentiment is. Maar in Winterswijk had het nazistische ressentiment niets voorgesteld zonder de Duitse bezetting, die faciliteerde dit ressentiment in de vorm van de NSB, met name de “kwaaie” NSB-ers die geweld in de vorm van deportatie van Joden nuttig achtten.

Van deze ressentimentgroep in Winterswijk maakten de plaatselijke textielfabrikanten en de arbeiders geen deel uit, zij waren antinazistisch evenals de katholieken waar de straf voor het lidmaatschap van de NSB bestond uit excommunicatie. De NSB was oververtegenwoordigd in de plaatselijke middenstand, dezen waren niet georganiseerd en konden met moeite het hoofd boven water houden. Het waren de petit bourgeois, de kleinburgers die, verscholen achter hun vitrages, de voorbijtrekkende gelaarsden aanschouwden die hen genoegdoening zouden geven. Hen werd geen perspectief geboden en perspectiefloosheid is een belangrijke voorwaarde voor het vormen van ressentiment. De boeren konden altijd nog van hun grond leven maar de middenstander had klandizie nodig die er niet was. Mensen met een latente frustratie geven geen Joden aan, mensen die bezield zijn door ressentiment wel. En dat was mogelijk gemaakt door Hitler want de Fűhrer had het ressentiment gericht op de Joden, de Ander die vernietigd moest worden. De gang van de Joden naar het oosten had een onheilspellende betekenis gekregen. Ook in Winterswijk werden ze uit hun huizen gehaald onder het bange oog van de omwonenden waarvan sommigen het nodig vonden in het huis van de jood te gaan wonen en diens bezittingen te incasseren. Deze NSB-ers waren niet alleen kansarm of gedepriveerd, om woorden uit onze tijd te noemen, ze waren ook gewoon slecht, net zoals de premiejagers die op Joden joegen. Ze ontvingen zeven gulden vijftig per ingeleverde jood (9).

Verzet

Ook in Winterswijk kwam het verzet op gang tegen de Duitse maatregelen.

“Het werk tegen de Duitse bezetter begint natuurlijk niet alleen vorm te krijgen in Winterswijk door het werk van Piet en Heleen Kuipers. Op veel andere plaatsen in Nederland komt men in het geweer tegen de Duitse maatregelen. In het begin zijn het vooral de Joden die geholpen moeten worden. Geleidelijk aan wordt het de mensen, die er oog voor hebben, duidelijk, dat de Joden geen enkele levenskans hebben als ze in Duitse handen vallen.”(10).

Dat ze geen enkele levenskans hadden, was niet voor iedereen duidelijk. Zo zegt Willem Wesseler over de deportaties van Joden in Winterswijk:

“Een brandende ongerustheid over deze mensen kwelde mij. Ik had geen zesde zintuig nodig om te weten wat er met hen ging gebeuren.

Vaak probeerde ik over het wegvoeren van de Joodse families te discussiëren. Maar de mensen in het dorp bleven zeer gereserveerd tegenover dit onderwerp. Men hield zich alsof er niets was om bezorgd over te zijn… De meeste dorpsbewoners aanvaardden de Duitse vernederingen en de wijze van optreden van de onderdrukkers zonder zich daartegen geestelijk teweer te stellen. Hun geestelijke structuur was ineengestort, kompleet versplinterd.” (11).

Men hield zijn mond uit angst voor represailles of verraad ingeval van onderduikers of verzet Een verkeerde opmerking kon leiden naar de gevangenis of de dood. Dat laatste was het geval met Gradus Kobus, een communist die Duitse communistische vluchtelingen hielp. Hij stierf in Neuengamme. Hij werd al ruim voor de oorlog met achterdocht bekeken door de Winterswijkse politie en ook de Duitse Gestapo bezocht hem in Meddo waar hij een huis had gebouwd. Kobus, maar ook anderen die over de grens kwamen, wisten maar al te goed dat de Kristallnacht ook had huisgehouden in de Duitse buurgemeenten.(12). Maar ook toen gold: spreken is zilver, zwijgen is goud.

Frans Tolsma

Zomer 2015

Noten

1. Menno ter Braak, het nationaal-socialisme als rancuneleer, van Gorcum & Comp., Assen, 1937.

2. Kooger, H., Het oude volk, Kroniek van joods leven in de Achterhoek, Liemers en het grensgebied,  Staring Instituut, Doetinchem, 2001, p. 200.

3. Johanna Haarer, Moeder, vertel eens wat van Adolf Hitler!, Uitgeverij Westland, Amsterdam, 1942, p.80.

4. Hemelrijk, mijn leven, Vereniging Het Museum, p.105, z.j.

5. De Duitse naoorlogse literatuur wijst daarop, van Günther Grass (die Blechtrommel), Wolfgang Borchert (Draussen vor der Tür) tot Heinrich Böll  (Haus ohne Hüter). De oorlog liet niet alleen een fysieke ruïne achter maar vooral een morele en maatschappelijke.

6. Sloterdijk, P., Woede en Tijd, Boom, 2007.

7. Krosenbrink, H., dr.W.P.C.Bos, zijn leven en zijn tijd, Staring Instituut en Vereniging het Museum, Winterswijk, 1995.

8. Kooy, G.A., Het echec van een ‘volkse’ beweging, nazificatie en denazificatie in Nederland 1931-1945, HES Publishers, Utrecht, 1982.

9. Liempt van, A., Kopgeld, Nederlandse premiejagers op zoek naar Joden 1943, Uitgeverij Balans, 2002.

10. Kuipers, E., Er was zoveel werk nog te doen…, tante Riek en oom Piet in de jaren ’40-’45, Vereniging Het Museum, Winterswijk, 1988.

11. Winterswijk in de tweede wereldoorlog, vereniging Het Museum, Winterswijk, 1985, p.52/53.

12. Krosenbrink, H., Grensgevallen, Vluchtelingen tussen 1933 en 1940, 2009. Voor de lotgevallen van Kobus, zie: Krosenbrink, H., De rode draad, een politiek historische roman over het leven van Gradus Kobus, 2005, beiden uitgaven van vereniging het Museum.

Lees verder