oudwwijk
Digitaal erfgoed

Canada

FAMILIE STEMERDINK UIT CANADA VOOR EEN JAAR TERUG IN WINTERSWIJK

1978 Nieuwe Wint.Courant. /Delpher

“Eigenljk kan ik mij weinig herinneren va n de aankomst in. Canada. Ik was toen acht jaar. Wel weet ik dat er toen niemand was om ons welkom te heten.”
Dat vertelt Jan Stemerdink, die in 1952 met zijn ouders en broers Gary en Wim naar Canada emigreerde. Jan Stemerdink en zijn vrouw Janet en de kinderen zijn momenteel in Winterswijk.
Het is niet de eerste maal dat het echtpaar Stemerdink naar Winterswijk komt.
In het verleden brachten zij al twee maal eerder een bezoek aan Jan’s geboorteplaats, daarbij gold het meestal een vakantie. Dat is dit maal anders.
Het echtpaar Stemerdink, dat half juli in Winterswijk arriveerde, zal een jaar in Winterswijk blijven.

Jan zal namelijk een jaar lang voor zijn werk stage lopen bij houthandel Meerdink. Overigens is er een duidelijke overeenkomst tussen het vertrek van de familie Stemerdink senior in 1952 van Winterswijk naar Canada en de komst van de familie Stemerdink junior in 1978 van Canada naar Winterswijk.
In 1952 vertrok het echtpaar Stemerdink senior met drie kinderen per schip, de ‘Rijndam’ naar Canada.
Zesentwintig jaar lat r zouden Jan en Janet Stemerdink met drie kinderen oorspronkelijk ook met de ’Rijndam’ naar Nederland gaan en bovendien op dezelfde dag. Op het laatste moment kwam er echter verandering in de plannen en werd de overtocht per vliegtuig gemaakt.

Van de aankomst in Canada in 1952 zijn Jan een paar dingen bijgebleven. ”De treinreis van Halifax naar Monckton in Ontario staat mij nog bij, door de harde banken waar we toen op zaten’’, vertelt Jan.
De familie Stemerdink bleef een tijdlang in Monckton, toen ging zij door naar Harriston en van daaruit naar Kitchener, waar Jan junior en zijn gezin nu nog wonen.

Ten dans gevraagd

Jan was zeventien jaar toen hij in Kitchener naar een andere school ging. Daar leerde hij zijn toekomstige vrouw Janet Hallman kennen.
“Een maal per jaar, aan het begin van het nieuwe schooljaar is er een grote dansavond. Op die avond mogen „de meisjes de jongens ten dans vragen.
Ik vond Jan wel een knappe vent en wilde hem ten dans vragen.
Maar hij ging eerst links en rechts informeren wie ik dan wel was.
Het antwoord dat hij kreeg was kennelijk wel positief, want we dansten’’, zo vertelt Janet Stemerdink-Hallman lachend.
Na een verkering van zes jaar trouwden Janet, die inmiddels als onderwijzeres werkte en Jan, werkzaam bij Bell Canada, een telefoonmaatschappij. De wens om eens naar Nederland te komen, leefde al heel lang bij Janet en Jan.
“Veel van mijn familie woont nog steeds in Nederland en bovendien wil je je geboorteplaats wel eens weerzien”, zo zegt Jan Stemerdink. .

Gezamenlijk op reis

ln 1974 kwam het echtpaar Stemerdink voor het eerst naar Nederland.
Aanleiding voor het bezoek was de negentigste verjaardag van grootvader Stemerdink (nu 94 jaar en woonachtig in het bejaardencentrum Pelkwijk). De Canadese tak van de familie Stemerdink vertrok toen gezamenlijk vanuit Canada naar Nederland. “Dat was een sensationele aankomst in Nederland! En Neder- land maakte op mij meteen een overweldigende indruk”, weet Janet zich te herinneren.
“Veel mensen in Canada schijnen nu nog steeds te denken dat Nederland het land is van molens, klompen en tulpen en dat de mensen allemaal in klederdracht lopen, maar ik weet wel beter”.
Wat was de eerste indruk die Janet van Nederland kreeg?
”De mensen zijn enorm vriendelijk”, zegt Janet. Een ander ding dat Janet
meteen opviel zijn de tuinen: ”En hoewel de mensen over ’t algemeen kleine tuinen hebben, kun je zien dat ze er met veel liefde aan werken.
De tuinen zien er erg kunstzinnig uit. In Canada zie je dat niet, dat komt natuurlijk ook omdat de winters daar veel strenger zijn”.
In 1974 verbleef het echtpaar Stemerdink ruim een maand in Nederland; het tweede bezoek, in 1976 ter gelegenheid van het vijfendertig jarig huwelijksfeest van Jan’s ouders, duurde langer. Dat heugelijke feit wilde de familie Stemerdink senior graag in Nederland vieren, zodat voor de tweede maal de Canadese tak van de familie, inclusief het bruidspaar, naar Nederland reisde.
Ook dat verblijf in Nederland werd een onvergefelijke gebeurtenis.

De familie Stemerdink, v.l.nr. Janet, Christopher-John, Amy-Jo en
Jan die Mattliew-Jay op de arm draagt .
Bron; Delpher

Met de kinderen

De kinderen van Janet en Jan waren beide keren niet mee geweest.
Toch wilden zij ook een keer met de kinderen, naar Nederland. Toen bekend werd dat Jan in verband met zijn werk voor langere tijd naar Nederland zou moeten gaan, besloten zij dan ook de kinderen mee te nemen. “Wij zijn al vroeg begonnen met het voorbereiden van de kinderen. Je moet ze allereerst uitleggen hoe lang zij in dat vreemde land zullen zijn en dat zij al die tijd hun speelkameraadjes niet zullen zien”, zo vertelt Janet. ”Dan moet je ze uitleggen hoe ze zich in het verkeer moeten gedragen. De straten zijn in Nederland veel smaller. Op de dag voor ons vertrek heeft onze dochter nog gauw even fietsen geleerd, dat kon ze al een beetje, maar ze wilde laten zien dat ze zich met de fiets wist te redden. Ook moet je ze vertellen dat ze op het trottoir moeten blijven met het spelen”.
De kinderen pasten zich wonderbaarlijk snel aan en voelden zich de eerste dag al meteen thuis in hun nieuwe omgeving. Taalproblemen hadden zij niet.
Dat Christopher-John (7), Amy-Jo (6) en Matthew Jay (4) alleen Engels praten en hun speelkameraadjes in Winterswijk Nederlands, speelt geen enkele rol.
Zij weten zich best verstaanbaar te maken.

Naar school

De kinderen gaan hier ook naar school. De twee oudsten naar respectievelijk de tweede en eerste klas van de lagere school, Matthew-Jay naar de kleuterschool. Daar leren zij Nederlands, terwijl Janet ze thuis datgene in het Engels onderwijst dat zij normaliter op school in Canada zouden leren.
“Matthew was de eerste dag op de kleuterschool al vreselijk enthousiast.
Toen ik hem vroeg hoeveel kinderen er in zijn klas zaten zei hij ”wel
tienduizend!!”, zo vertelt Janet.
Zelf heeft zij nog wel eens problemen met de taal. Maar zij neemt de kans waar om tijdens het verblijf in Nederland ook het Nederlands onder de knie te krijgen en volgt daartoe lessen.
“Vooral als het gaat om ingrediënten voor bakrecepten, is het wel eens moeilijk. De gewichten zijn anders (in Canada is het metrieke stelsel nog niet ingevoerd voor wat betreft de gewichten) en het is wel eens moeilijk de juiste ingrediënten in de winkel te vinden”.
Zij is overigens diep onder de indruk van de markt en gaat dan ook meestal op woensdag en zaterdag naar de markt.
Juist de verscheidenheid aan artikelen trof haar. “In Kitchener is ook ’n markt, maar daar zie je hoofdzakelijkk groenten en fruit en wat kunstnijverheidsartikelen. De sfeer is ook heel anders als je hier in Winterswijk op de markt loopt”. Vooral de gebakken vis blijkt goed inde smaak te vallen.

Schoefkoare

Jan Stemerdink kan zich overigens best redden in het Winterswijks dialect: “Het gekke is dat ik wel weet wat een “schoefkoare” is, maar ik zou niet weten hoe het in gewoon Nederlands heet”. Er is veel van het Winterswijks dialect blijven hangen bij Jan Stemerdink:
“Mijn vader kent bijvoorbeeld nog liedjes, zoals deze vroeger in Winterswijk werden gezongen, maar die je nu bijna niet meer hoort. Gek eigenlijk, dat een klein land als Nederland nog zoveel dialecten heeft”.
Alleen als het gaat om technische uitdrukkingen in het Nederlands, moet Jan afhaken. “Vergeet niet dat je in feite maar een beperkte woordenschat hebt, met de dingen uit het dialect kan ik me goed redden, maar als het gesprek te moeilijk wordt, moet ik wel vragen hoe iets in het Nederlands heet”.
Het typerende van Nederland vindt hij overigens de gezelligheid. ”In het Duits heb je het ‘woord “Gemütlichkeit”, maar in het Engels is er geen woord dat precies dat omschrijft’’, vindt Jan Stemerdink.
“Nederland is zo’n klein land en als je ziet wat hier allemaal is gedaan, denk maar eens aan de inpolderingen, dat is geweldig”.

Kans grijpen

“Als je zo’n kans krijgt om naar Nederland te gaan, zeg je geen nee,”, vindt Jan. ”Als je ouder bent zou je het niet meer zo snel doen.
Niet dat we niet tevreden zijn in Canada, integendeel. Maar ik wilde eens iets anders doen. De familie zei, toen ze hoorde dat wij voor een jaar naar Nederland zouden gaan:
“Je bent net je vader, toen die in 1952 naar Canada ging”.

Lees verder

Brieven van emigranten

De Nederlandse taal

Vanaf 1917 toen de V.S. aan de Eerste Wereldoorlog gingen deelnemen, werden de Duitse en Nederlandse taal daar verboden. Kinderen moesten vanaf dat moment Engels leren. In de First Christian Reformed Church te Oostburg werd de laatste dienst in 1942 nog in het Nederlands gehouden (Diamond Jubilee van de kerk).De contacten gingen toen langzamerhand over in het Engels. Soldaten die na de Wereldoorlogen hun roots opzochten, maar ook de toeristische reizen vingen aan.
Natuurlijk bleven er hier en daar contacten, want niet iedereen gooide brieven weg.

Een mooi voorbeeld komt van Calvin Kortschot uit Lafayette in Indiana. Hij schrijft in zijn boek ,,A Lifetime Of Investing” hoe hij als nazaat van de Korschots uit Clymer in 1954 zijn verre verwanten op Rensink Kortschot in Miste opzocht:
,,Doordat geen van de familieleden Engels kon spreken, vergezelde een leraar voortgezetonderwijs ons naar het huis. Het was blijkbaar een grote gebeurtenis in het leven van deze mensen. Zij hadden werkelijk geen idee wie ik was en wat ik kwam doen. Later vertelden zij mij dat toen ze me voor het eerst zagen met het U.S. Navy-uniform dat ze dachten dat ik een lid was van het Nederlands Koninklijk Huis”. 
Natuurlijk zijn er diverse mensen in Winterswijk die contacten blijven onderhouden met hun verre verwanten in de States. Een hoogtepunt in het contact waren de uitwisselingen van de Clymer Kotten Connection in 1981. Een groep van rond de vijftig personen uit Clymer kwam naar Kotten. Zes jaar later kwam er nogmaals een groep.

Lees verder

The Phoenix-disaster

The Phoenix-disaster, November 21, 1847

Text: Bep Godthelp-Boeijink, Winterswijk – Henk te Kulve, Winterswijk
Translation: Wietske Veenhuis, Edinburgh

Due to the bad economic conditions throughout Europe, thousands of Dutch immigrated to America in the 19th century.
In August 1847, 84 citizens from Winterswijk, including 48 children, said their goodbyes to family, friends and acquaintances and visited their churches, schools and the cemeteries for the last time.
On 6th November 1847, after a journey of 7600 km full of hardship, they were only a mere 6 kilometres from their final destination. But suddenly there was a loud explosion on the ship when one of the kettles caught fire. 166 Emigrants, including 86 children, perished in the fire and the freezing water of the Michigan Lake. Only (ten) citizens from Winterswijk survived the disaster. Let’s we forget.

In the 19th century thousands of citizens of Winterswijk left for America, especially in the years between 1841 and 1847. In 1846, 32% of Dutch emigrants were from Winterswijk. In 1847, 357 citizens, including the later victims of the Phoenix, left.
Why did they leave home, family and friends for an unseen future?
Some people already had family across the ocean and were inspired by the enthusiastic letters and calls to come to America. Others had friends just across the border in Germany who had emigrated.

Life in Winterswijk in those years was hard. There wasn’t much work and the harvests had recently failed. The government raised high taxes causing food prices, like bread, meat, but also beer, wine and gin, to drastically go up. Also other taxes were repeatedly increased, such as tax on property, the so-called verponding. Some of the emigrants were from separated Christian Churches. A few ministers, Rev. Brummelkamp and Rev. Van Raalte, were very much loved in this group. They wrote a brochure in 1846: ‘Land Relocation, or why do we promote the Land Move to North America and not to Java?’
This writing was widely read and made a great impression. These reverends set up the Christian Association for Land Relocation and funds were formed, allowing the poor to leave for the Promised Land.

The many farmers from Winterswijk heard that in America after five years work you could own your own farm (Homestead Act – after 1862).
Due to emigration, the countryside was partially depopulated in Winterswijk.
Large groups of Winterswijkers said goodbye to their relatives who remained, knowing that they would probably never see each other again. The emigrants visited their neighbours, friends and acquaintances before they left and would go and see familiar places, such as the school, the church and the cemetery where relatives were buried. They sold the belongings they did not needed anymore or could bring along. They bought a lot of food for the long journey and the necessary tools for their future stay.

After the difficult farewell, the emigrants left with all their belongings on a horse drawn cart to Arnhem and then by boat to Rotterdam, where they bought a ticket for the crossing.

The voyage across the ocean was not without danger: fog, storm, fire and fights due to lack of privacy could make the trip more difficult. Many accidents happened and ships perished at sea. Contagious diseases, bad food and spoiled water caused people to die on board. Their problems were not over yet on arrival in New York. In the overcrowded city they had to deal with scammers who offered accommodation and transportation at ridiculous prices.

Of course there were thieves, around so that some emigrants were left penniless within a couple of days. Work was hardly available for the Dutch farmers, wage workers and weavers, so it took a long time to finally reach the intended final goal of Clymer, N.V., Michigan, Wisconsin or Iowa. The long trip to Buffalo over land, sometimes plagued by heat or batters, but also by snow, hail and ice proved to be another challenge. In Buffalo, they boarded a ship for the last part of the trip: across Lake Huron and Lake Michigan.

In November 1847, 84 emigrants from Winterswijk traveled on board the two-year-old steamship Phoenix to their final destination Sheboygan in Wisconsin. The ship had a heavy load and there were probably too many passengers. Most travelers tried to sleep a little, despite bad weather, storm and high waves. The captain had retired in his cabin because of a painful leg. A few more hours to go and they would be at their destination.

After a while some passengers heard strange noises and smelled a strange smell coming from the boiler room and warned the crew. The crew told them to mind their own business and don’t interfere. 
Suddenly an explosion was heard in the engine room, after which a fire broke out. The passengers panicked and ran to the lifeboats. However, there were not enough and the ship sank fast. People jumped into the freezing waters and drowned by the suction of the sinking ship. A girl quickly ran back inside to take clothes for her baby sister and burned. Another child screamed, “Oh mother, help me!”

Among the casualties were 15 crew members and 163 passengers, including 74 citizens from Winterswijk. A disaster had taken place, in sight of the port!

Later, when trying to investigate the cause of the sinking of the Phoenix, eyewitnesses reported that some crew members were drunk the evening of the accident, others said that passengers had been careless with their cooking appliances. Months later, Winterswijk received a message of this terrible accident. During the church services in Winterswijk money was collected for the survivors, a total of 70 guilders and 35 cent.

Lees verder

Phoenixramp


De ramp met de Phoenix, 21 november 1847

Tekst: Bep Godthelp-Boeijink, Winterswijk – Henk te Kulve, Winterswijk

In de 19e eeuw vertrokken duizenden Winterswijkers naar Amerika, vooral in de jaren 1841 t/m
1847. In 1846 waren 32 % van de Nederlandse emigranten afkomstig uit Winterswijk. In 1847 vertrokken 357 Winterswijkers, waaronder de latere slachtoffers van de Phoenix.
Waarom verlieten zij huis en haard, familie, vrienden en kennissen voor een ongewisse toekomst?
Sommige mensen hadden reeds familie aan de overzijde van de oceaan en kregen enthousiaste
brieven en oproepen om naar Amerika te komen. Anderen hadden vrienden net over de grens in
Duitsland, die geëmigreerd waren.
Het leven in Winterswijk in die jaren was moeilijk en zwaar in die jaren. Er was weinig werk, (en) de
oogsten waren slecht. De regering hief hoge belastingen waardoor de prijzen van levensmiddelen,
zoals brood, vlees, maar ook bier, wijn en jenever, drastisch omhoog gingen. Ook andere belastingen
werden keer op keer verhoogd, zoals belasting op bezit, de zgn. verponding. Een deel van de Winterswijkse emigranten waren Christelijk Afgescheidenen. Een paar predikanten, ds. Brummelkamp en ds. Van Raalte, waren zeer geliefd in deze groep. Zij schreven in 1846 een brochure: ‘landverhuizing, of, waarom bevorderen wij de landverhuizing wel naar Noord-Amerika en niet naar Java?’ 
Dit geschrift werd veel gelezen en maakte grote indruk. Deze dominees richtten de Christelijke Vereniging voor landverhuizing op en er werden fondsen gevormd waardoor ook de armen konden vertrekken naar het beloofde land.
De vele Winterswijkse pachtboeren hoorden dat men in Amerika na vijf jaar werken een eigen
boerderij kon krijgen (Homestead Act – na 1862).
Door de emigratie raakte het platteland van Winterswijk gedeeltelijk ontvolkt.
Grote groepen Winterswijkers namen afscheid van hun familieleden die achterbleven, in de wetenschap dat ze elkaar waarschijnlijk nooit terug zouden zien. De emigranten bezochten voor hun
vertrek hun buren, vrienden, bekenden en gingen nog even naar bekende plekjes, zoals de school, de
kerk en de begraafplaats waar familieleden begraven lagen. Ze verkochten hun spulletjes die ze niet
meer nodig hadden of konden meenemen. Zij kochten veel voedsel voor de lange reis en het nodige
gereedschap voor hun toekomstige verblijf.
Na het moeilijke afscheid vertrokken de emigranten met hun hebben en houden, veelal per
boerenwagen naar Arnhem en vervolgens per binnenschip naar Rotterdam, waar ze een kaartje kochten voor de overtocht.
De reis over de oceaan was niet zonder gevaren: mist, storm, vuur, ruzies door gebrek aan privacy, er gebeurden veel ongelukken en schepen vergingen met man en muis. Door besmettelijke ziekten, slecht voedsel en bedorven water stierven mensen aan boord voor ze aan de overkant van de oceaan waren
gearriveerd. Hun problemen waren bij aankomst in New York nog niet voorbij. Men kreeg soms te
maken met oplichters die tegen woekerprijzen logies en vervoer aanboden. 
Natuurlijk liepen er ook zakkenrollers rond zodat sommige emigranten snel platzak waren. Werk was er vervolgens nauwelijks te vinden voor de Winterswijkse landbouwers, loonwerkers en wevers, zodat het lang duurde voor men eindelijk naar het voorgenomen einddoel Clymer, N.V., Michigan, Wisconsin of Iowa kon trekken. Want er volgde nog een lange reis naar Buffalo over land, soms geteisterd door hitte of slagregens, maar ook door sneeuw, hagel en ijzel. In Buffalo scheepte men zich in voor het laatste gedeelte van de tocht: over Lake Huron en Lake Michigan.
In november 1847 reisden 84 Winterswijkse emigranten aan boord van het twee jaar oude
stoomschip Phoenix naar hun eindbestemming Sheboygan in Wisconsin. Het schip was zwaar
beladen en er waren veel passagiers. De meeste reizigers probeerden nog een beetje te slapen, ondanks het slechte weer, storm en hoge golven. De kapitein had zich in zijn kajuit teruggetrokken wegens een pijnlijk been. Nog enkele uren te gaan en men zou op de plaats van bestemming zijn. 
Na een tijdje hoorden enkele passagiers rare geluiden en roken vreemde luchtjes in het ruim bij de ketel en waarschuwden de bemanning. Die zeiden dat ze zich met hun eigen zaken moesten
bemoeien. Plotseling hoorde men een ontploffing bij de machinekamer, waarna er brand uitbrak. De reizigers raakten in paniek en renden naar de reddingsboten. Er waren er echter niet genoeg en het schip zonk snel. De mensen doken het ijskoude water in en verdronken door de zuiging van het zinkende schip. Een meisje rende snel naar het ruim om kleertjes te halen voor haar babyzusje en verbrandde. Een ander kind gilde: ‘O mooder, help mi-j toch!’
Totaal kwamen er 15 bemanningsleden om en 163 passagiers, waaronder 74 Winterswijkers. Een
ramp in het zicht van de haven!
Later werd geprobeerd de oorzaak van de ondergang van de Phoenix te onderzoeken. Ooggetuigen
meldden dat sommige bemanningsleden dronken zouden zijn, anderen zeiden dat passagiers
onvoorzichtig waren geweest met hun kooktoestelletjes.
Maanden later kreeg men in Winterswijk bericht van dit verschrikkelijke ongeluk. Tijdens de
kerkdiensten in Winterswijk waren er collectes voor de overlevenden: opbrengst 70 gulden en 35
cent.

Op 21 november 1847 deed zich op het Michiganmeer voor Winterswijk een ongekende scheepsramp voor die bekend staat onder de Phoenixramp. Hierbij kwamen vele Winterswijkers om het leven. Van de 74 Winterswijkse slachtoffers kwamen er 25 uit de buurtschap Kotten. Preciezer gezegd: uit de Plantenhoek . Ze maakten deel uit van de Afgescheidenen. In totaal kwamen er 151 mensen. Zie link Phoenix
Om dit enigszins op te vangen, vertrok men natuurlijk het liefst met vrienden, bekenden, buren enz. In augustus 1847 vertrokken op deze manier ook een vijftal naobers uit de Plantenhoek. Ze reisden met Afgescheidenen uit Ratum, Miste en Het Woold naar Rotterdam en scheepten zich daar in en voeren naar Engeland. Over land reisde men naar Liverpool om vandaar de oversteek te wagen naar New York.
Van hieruit ging men verder en ze moesten tenslotte met hun schamele bezittingen met een veerboot het Michiganmeer oversteken.

`s Nachts deelden enkele Nederlanders , die niet slapen konden aan de bemanning van deze veerboot ‘Phoenix’ mee dat ze iets branderigs roken. De blijkbaar onder invloed van drank-verkerende bemanning antwoordde, dat dit normaal was. Dat was het helemaal niet, want slechts enkele kilometers uit de kust Sheboygan brak brand uit. Het aantal reddingssloepen was veel te klein en in het ijskoude water, het was eind november, kwamen een paar honderd mensen om. Veel van deze passagiers kwamen uit de Plantenhoek.





De Stroete:
Hendrik Jan Siebelink geb. 23 – 8 – 1806
echtgen. Johanna ten Broeke geb. 17 – 5 – 1803
kind. Janna Geertruid geb. 7- 1 – 1835
Gerrit Jan geb. 17 – 9 – 1838
knecht: Jan Hendrik Oonk geb. 28 – 11 – 1828
H 11 Slotboom_ Joosthuis: 
Jan Willem Oonk* geb. 8 – 7 – 1795
echtg. Janna Gesiena Damkot geb. 19 – 4 – 1796
Jan Willem geb. 10 – 1 – 1821
Johanna* geb. 1 – 9 – 1825
Harmina* geb. 19 – 1 – 1832
Janna Hendrika* geb. 17 – 2 – 1835
Steven Jan. geb. 23 – 4 – 1838
H 12 Wilterdink: 
Derk Jan Wilterdink geb. 2 – 3 -1806
Hanna Theodora Verink geb. 11 – 11 -1815
Anna Willemina geb. 7 – 5 -1842
Gerrit Hendrik geb. 24 – 7 -1845
H 12a Wilterdink – Huisje
Gerrit Jan Oonk geb.10 – 12 -1814
echtg. Harmina Hesselink geb.22 – 8 -1806
kind. Jan Willem geb.26 – 8- -1841
Gerrit Jan geb. 9 – 5 -1844
H 14 Aalberink: 
Teunis Koffers geb.15 – 1 -1795
echtg. Berendina Damkot geb. l6 – 6 -1793
kind. Gerrit Jan geb.18 – 1 -1820
Tobias (vertrekt wel apart) geb.26- 3 -1823
Janna Berendina geb. 6 – 2 -1826
Johanna Hendrika geb.25 – 5 -1835
Tevens zijn vermoedelijk meegereisd: 
H11 
Janna Geertruida Oonk (meid) geb.13 – 7 -1828
Gerrit Jan Grevers (knecht geb.16 – 2 -1821
H 12 Wilterdinkhuisje 
Wed, Anna Willemina Wilterdink geb. 17 5 – 1778
(moeder van. Derk Jan Wilterdink) 
Pelkwijkhuisjen, Dorpbuurt 10 
Jan Albert Sikkink Geb. 19 11 1811
Aleida Weenink Geb. 8 01 1806
Tobias Geb. 24 02 1835
Johanna Hendrika Geb. 3 07 1837
Jan Derk Geb. 7 04 1839
Jan Berend Geb. 17 09 1842
Janna Aleida Geb. 18 04 1846
Meid: Theodora Willemina Dulmers Geb. 30 04 1817
Onninkhuisjen, Ratum 14 
Hendrik Willem Onnink Geb. 24 02 1818
Hendrika ten Haken Geb. 3 08 1823
Janna Geertruida Geb. 13 04 1843
Hendrik Jan Geb. 2 06 1844
Berendina Willemina Geb. 21 02 1845
Knecht: Jan Reessink Geb. 20 01 1828
Gribbroek, Huppel 7 
Gerrit Jan Geurkink (vrouw overleden 1844) Geb. 11 05 1805
Janna Willemina Geb. 19 01 1826
Stijntjen Geb. 6 12 1827
Janna Berendina Geb. 3 02 1836
Jan Hendrik Geb. 16 06 1838
Jan Willem Geb. 21 02 1841
Heemink, Huppel 21 
Hendrik Willem Kooyers Geb. 6 02 1801
Janna Berendina Wilterdink Geb. 27 01 1800
Engelina Johanna Geb.25 03 1835
Berend Willem Geb. 27 07 1836
Vonderhuis, Miste 25 
Hendrik Jan Nijweide Geb. 16 03 1811
Dora Gesiena Voskuil Geb. 12 11 1811
Janna Hendrika Geb. 1 08 1837
Jan Willem Geb. 24 12 1839
Berendina Geb. 25 02 1842
Engelbarts Geb. 11 11 1843
Christina Gen. 18 10 1845
Lammershuisjen, Woold 84 
Johanna Berendina ten Pas (echtgenoot Jan Berend Esselinkpas overleed gedurende de overtocht met de France) Geb.9 03 1809
Steven Jan Geb. 6 11 1836
Hendrika Geb. 14 12 1837
Janna Geertruid Geb. 4 08 1840
Willemina Geb. 12 02 1842
Jan Hendrik Geb. 13 03 1844
Smalbraak, Huppel 6 
Hendrik Jan Wilterdink * Geb. 19 05 1812
Janna Willemina Meenink Geb.31 03 1813
Gerrit Jan Geb. 29 02 1836
Janna Gesiena Geb. 19 04 1838
Jan Albert Geb. 4 04 1840
Berend Willem Geb. 23 12 1844
Jan Hendrik Geb. 3 05 1846
Meid: Willemina ten Dolle* Geb. 25 07 1829
Willink-Kempe, Ratum 
Tobias Hendrik te Winkel Geb.31 05 1840
Gerrit Jan Geb.16 01 1842
Janna Geertruida Geb.5 04 1844
Gerrit Willem Geb.10 10 1846
Meid: Berendina ten Haken (neemt de bovenstaande kinderen mee; ouders worden genoemd in de census van 1860 te Holland,Wis.) Geb. 11 10 1820
Hijink-pas, Woold 11 
Geertruid ten Haken Geb. 1 11 1828
Maathuis, Kotten 82 
Hendrik Jan Esselinkpas* Geb. 22 12 1812
Haverkamp, Kotten 80 
Berendina Willink* Geb. 5 04 1811
Meerdink-Nijhuis, Woold 55 
Harmen Jan Reuselink* Geb. 4 09 1815
Voskuil, Miste 57 
Dirk Antony Voskuil* Geb. 11 05 1817

Lees verder

Scheepslijsten

Emigratieschepen met Winterswijkers
Waar verder geen plaatsen zijn vermeld is Rotterdam de haven van vertrek en de New York de haven van de aankomst. De vermelde datum is de datum van aankomst. Namen zijn niet altijd geschreven zoals we in het Nederlands gewend zijn. Soms is het verbasterd, of wordt het zelfs fonetisch weergegeven. Er zijn ook personen die wel uit Winterswijk kwamen, maar worden aangeduid als zijnde afkomstig uit bijv. Bavaria. Dit verschijnsel zien we vaker


⦁ Hoop 27-7-1844
⦁ Fanny 25-6-1845
⦁ Chesapeak 1845
⦁ Caledonia 3-10-1845
⦁ Caledonia 16-7-1846 Boston
⦁ Chesapeak 14-3-1846 New Orleans
⦁ Scotia 2-4-1846 New Orleans
⦁ Hector 17-9-1846
⦁ Garonne 18-9-1846 Baltimore
⦁ Herald 18-9-1846
⦁ Amicitia (Antwerpen) 12-9-1846
⦁ Suberb (A’dam) 18-9-1846
⦁ Fanie 7-1-1847 
⦁ Chesapeak 20-1-1847
⦁ Johan Jacob 24-4-1847 Baltimore
⦁ Ceres 7-7-1847 of sept?
⦁ Hoop 27-7-1847
⦁ Manchester of Philadelphia 9-8-1847
⦁ Rose Standish -9-1847
⦁ Fanny 7-10-1847
⦁ Wenham 9-10-1847
⦁ Audobon (Londen) 11-10-1847
⦁ France 26-10 1847
⦁ Angelique (A’dam) 29-5-1848
⦁ Wallace of Boston 19-8-1848 Boston
⦁ Creslo of Bremen 25-6-1849 Philadelphia
⦁ Protheus Nieuwdiep 6-7-1849
⦁ Elisa Denison 29-10-1849
⦁ Rhine 9-7-1851
⦁ Victoria 30-3-1852
⦁ Cotton Planter 29-9-1852
⦁ Mississippi of Demarara 12-5-1854
⦁ Leila 30-9-1854
⦁ J.E. William 25-6-1855
⦁ Cumberland 24-8-1855
⦁ Alexander 24-9-1855
⦁ Revenu 12-6-1856
⦁ South Carolina 22-7-1856
⦁ George F Patton 29-9-1856
⦁ Richard Morse (Antwerpen) 29-9-1856
⦁ Edwina 16-10-1856
⦁ E Bulkley 2-4-1857
⦁ Arnold Boninger 2-7-1857
⦁ E Bulkley 4-9-1857
⦁ John H Ryerson (Antwerpen) 10-9-1857
⦁ Casilda 30-10-1857
⦁ Harsteijn (Antwerpen) 15-9-1858
⦁ David Steward 2-7-1860
⦁ Austrian (Liverpool) 13-7- 1860 (New Orleans
⦁ Antoinette 12-10 1860
⦁ Duisburg 16-6-1866
⦁ Agnes (Antwerpen) 16-7-1866
⦁ Arnold Boninger 11-9-1866
⦁ Ericson (Antwerpen) 17-10-1866
⦁ Nestorian 15-5-1867
⦁ Acadia of Glasgow 27-5-1867
⦁ Philadelphia (Liverpool) 31-8-1867
⦁ Louisiana (Liverpool) 7-6-1869
⦁ Nestorian 19-7-1869 (Quebec)
⦁ Siberia of Glasgow (Liverpool) 26-7-1869
⦁ Tripoli of Glasgow 1869
⦁ Austria (Liverpool) 9-5-1871 Quebec
⦁ Prussian 8-1871 Montreal
⦁ Italy (Liverpool) 23-4-1872
⦁ Batavia (Liverpool) 31-6-1872
⦁ Maas 12-8-1873
⦁ Castor 9-5-1873
⦁ Rotterdam 20-5-1873
⦁ Minnesota 9-7-1873
⦁ Nevada (Liverpool) 23-6-1874
⦁ Wyoming (Liverpool) 4-11-1876
⦁ W.A. Scholten 2-4-1877
⦁ Schiedam 8-5-1879
⦁ P Caland 19-7-1879
⦁ P Caland 14-6-1880
⦁ Amsterdam 9-7-1880
⦁ Stella (A’dam) 6-2-1881
⦁ Pollux (A’dam) 11-7-1881 Buffalo
⦁ Castor 8-1881
⦁ Amsterdam (A’dam) 28-8-1881
⦁ Schiedam (A’dam) 30-5-1882
⦁ Amsterdam 3-7-1882
⦁ Zaandam 30-3-1883
⦁ Zaandam 23-7-1883
⦁ Leerdam (A’dam) 27-8-1883
⦁ Edam 8-7-1884
⦁ Pollux (A’dam) 11-7-1884 
⦁ Edam (A’dam) 21-6-1886
⦁ Noordland (Antwerpen) 23-11-1887
⦁ Obdam 1889

Lees verder

Emigratie 1900-2000 Winterswijk

Emigratie 20e eeuw

De emigratie vanuit Winterswijk begon in de 20e eeuw individueler van aard te worden. Mensen zochten hun geluk niet alleen in de V.S., maar ook in bestemmingen als Afrika, Zuid-Amerika, Canada en Australië. Daarnaast had je nog een groep die feitelijk niet emigreerde toen ze voor Nederlands-Indië kozen. Daarnaast kennen we Duitse vluchtelingen (m.n. Joden die voor de V.S. kozen, of na 1948 naar de staat Israël emigreerden.
Tussen 1890 en 1921 emigreerden volgens de gemeente Winterswijk 107 mensen. Daarnaast kozen 53 personen voor een betere toekomst in Nederlands Indië. Van de emigranten gingen er 77 naar de VS., elf kozen voor Chili, acht gingen er naar Zuid-Afrika, zeven naar Canada en drie mensen gingen resp. naar Argentinië, Liberia en Zwitserland. Vooral in 1903 en 1911 wordt er licht gepiekt met achtereen volgens 22 en 40 emigranten.
Hierbij zitten een aantal grote gezinnen zoals het gezin Geurkink van de Kottenseweg en Te Riet Scholten van de Landeweer in Meddo. Een kind uit het gezin Geurkink droomde al vlot van emigratie, want hij ging al een keer als kind op eigen houtje naar Bremen om daar op de boot te stappen. Het nieuws bereikte de Nederlandse kranten. Opmerkelijk was ook dat ir. Jan Willem Kruisselbrink van de Siepe in het Woold een leuke onderwijzeres leerde kennen. Toen hij voor zijn werk (Shell) al in het beloofde land was, trouwde hij met de handschoen met zijn geliefde! Want als gevolge van de WO1 kon zij niet overkomen. Voor Gerrit Willem ten Haken van de Bothoek uit de Brinheurne liep de geschiedenis geheel anders toen hij in 1911 vertrok. Zeven jaar later was hij als militair in Frankrijk aan wal gekomen om in de ‘Grote Oorlog’ (WO1) te vechten. In 1919 schreef hij zijn onderwijzer van de Kottense School over zijn belevenissen en gruwelijkheden in deze oorlog.

Vertrek deed verkopen – advertentie 27 oktober 1951 in de Tubantia.

In de jaren na de Tweede Wereldoorlog zien we nog een golf van emigranten die min of meer de collectiviteit kozen. In april 1946 schreven de kranten dat er onder de jongeren de behoefte leefde om te emigreren. Hierbij was Frankrijk nog in beeld. Frankrijk zat verlegen om arbeidskrachten in de landbouw. De economie was ook hier toen nog op een laag peil en uitbreidingen in de landbouw was door grondgebrek amper mogelijk. Nieuwe fabrieken kwamen in de Achterhoek niet van de grond en het uitzicht op werk was lastig. In juni 1948 erkende de gemeente dit feit en velen hebben zich toen al aangemeld voor de emigratie naar Australië, Canada, VS en…Frankrijk. Hierbij waren de nodige voortrekkers als J. ten Pas uit Meddo die in 1949 voor Canada koos. Hij schreef de nodige brieven naar de krant. Hij kwam terug en gaf een spreekbeurt voor geïnteresseerden.

Adv. 27 oktober 1956 – Tubantia

Ruim vijfhonderd belangstellenden komen naar de Harmonie in Winterswijk en beluisteren wat Canada te bieden heeft. Het land heeft nogal werk te bieden in de landbouw en in de bouw. Echter, men moet bereid zijn de armen uit de mouwen te steken in langere werkdagen dan dagen van acht uur. De beloning is er dan ook naar. Vooral in Gereformeerde kringen en uit het orthodoxe deel van de Nederlands Hervormde Kerk emigreerden in de jaren vijftig.
Voor degenen die naar Australië reisde was eventueel een financiële tegemoetkoming mogelijk als ze regelmatig werkloos waren en laagopgeleid.

Naast dat velen voor het ‘boeren’ kiezen, koos Arend Jan Hesselink van ‘Schreurs’ in de Brinkheurne niet geheel vrijwillig voor de detailhandel. Als boerenknecht valt hij en loopt een dwarslaesie op. Samen met zijn vrouw Gerda zette hij in Drayton, Ontario een soort ‘winkel van Sinkel’ op.

De winkel van Arend Jan Hesselink in Drayton.

Het verhaal van Eassink-Doortje als emigrante in Canada –
Bron collectie SHKK – Ontmoeting 14e jaargang nr. 1 (sept. 1979)

De brief is geschreven naar aanleiding van een reünie die haar lagere schoolklas had…..
‘Hulzer Willem vroeg mij om een brief, waarin ik zou vertellen hoe het ons gegaan is hier in Canada. Dat zal ik een beetje proberen.
Allereerst nog heel vriendelijk bedankt voor de uitnodiging. We waren graag van de partij geweest, want ’t lijkt ons ontzettend leuk om na 40 jaar eens weer bij elkaar te komen. Wat zullen een herinneringen opgehaald worden die dag.
Wat toevallig dat we juist de laatste paar weken veel over die schooljaren hebben gepraat hier in huis. Dat kwam doordat onze jongste dochter, die in haar eerste Highschool zit, een opstel moest maken voor geschiedenis over de oorlogsjaren en wat haar ouders meegemaakt hadden.
Je komt dan vanzelf bij je schooljaren terecht en dan komen er heel wat herinneringen boven. Hoe je soms onder bank zat in plaats van er in (met luchtaanvallen), hoe toen de school gevorderd werd en je hele winter niet naar school kon. Te veel om op te noemen. Nu heb ik altijd graag dingen van vroeger mogen vertellen. Dan zeggen ze: ‘Hier komt Mama met history-les. Maar ondertussen vinden ze het wel interessant. Maar ik zou iets over hier gaan vertellen.
We wonen nu al ongeveer 27 jaar in dit land, dat Canada heet. Dat is al langer dan we in Nederland woonden en dan behoor je eindelijk thuis te zijn en dat zijn we dan ook wel. We wonen ruim 24 jaar hij bij Drayton, wat maar een klein plaatsje is.
Van onze vier kinderen zij de 2 oudsten getrouwd. Joanne, de oudste met een Canadees, Irene met een geboren Achterhoeker. De jongsten Jerry (heet eigenlijk Gerrit-Jan) en Wilma zijn nog thuis, d.w.z. tot september, want dan gaat Jerry uit huis naar een school verderop. We boeren samen met onze schoonzoon in partnership (compagnonschap) sinds de laatste 5 jaar en houden alleen melkvee en hun kroost.
Canada is een prachtig land, groot en ruim met een veel te korte zomer en een lange winter. De zomers zijn meestal veel te gauw om en de sneeuw in de winter, eerlijk gezegd, daar leer je mee te leven, maar aan wennen, doe je nooit. Daar heeft een geboren Canadees nog moeite mee, laat staan een emigrant. Hoe ’t ons gegaan is vragen jullie? Goed. We hebben veel om dankbaar voor te zijn nu denk ik stellig niet in de eerste plaat aan de materiële kant. Een emigrantenleven is niet direct een makkelijk leven. Vooral de eerste jaren waren moeilijk en er is veel waar je aan moet wennen; veel wat je ook leren moet en veel waar je ook hard werken moet. ’t Wordt je niet vanzelf in de schoot geworpen. Hier niet en nergens. Och, de meesten jullie weten dat allicht ook wel, maar nu zal ik maar eens ophouden anders wordt het te lange en wordt het vervelend. ’t Allerbeste toegewenst met z’n allen en een hele fijne dag samen.
Hartelijk gegroet van Doortje en Jan Hesselink

Contactpersoon Winterswijk Emigratie: Henk te Kulve. 
henkkulve@hotmail.com
https://www.facebook.com/Winterswijkemigrantpage

Lees verder

Emigratie 1800-1900 Winterswijk

DE EERSTE EMIGRATIEGOLF TOT EN MET 1850
SITUATIE IN WINTERSWIJK
Vanuit Winterswijk en omstreken kwam er een golf op gang. In 1844 vertrokken 38 personen uit de gemeente Winterswijk. Het betrof een groep personen uit met name Dorpsbuurt, Meddo en Henxel. In 1845 werd het al een groep van 187 personen, waarbij het opvalt de relatieve hoge vertegenwoordiging uit de buurtschappen Henxel, Huppel, Meddo en Dorpbuurt. Miste en Corle kenden tot dan toe nog amper emigranten!


Bron: 7 mei 1845, Arnhemsche Courant

Uit de buurtschap Kotten emigreerden tussen 1845 en 1850 148 personen op een geschatte bevolking van 600 personen. Alleen al in de eerste drie jaar keerden 102 personen de buurtschap Kotten de rug toe, waaronder de meeste Afgescheidenen in deze buurtschap (1).

 19 Augustus 1846 schreef de Arnhemsche Courant.

Te Winkel schreef op 8 januari 1848 in zijn dagboek: ‘ Den 8 januari 1848 kregen een brief van mijn broer Gerrit van Buffalo uit Amerika waaruit bleek alle zijne 4 kinderen benevens verscheiden van zijne reisgenoten reeds dood waren. Verder dat de stoomboot waarmede de andere afgescheidenen naar West – Consin wilden varen gesprongen is zodat er weinig van zijn geredt”. Hij vervolgt: ‘Den 1 februari 1848 Tans hoorde men ook dat onze afgescheidenen die in Augustus naar Amerika zijn vertrokken daar meest alle verongelukt zijn. De …van hier en Bredevoort lieten het in de Courant zetten en er kwam op f 40,35 naderhand nog f 30,-.’

Deze berichten moeten een verpletterende indruk hebben gemaakt op de achterblijvers.
In 1848 durfde slechts een enkele Kottenaar na de enorme Phoenix-ramp op het Michiganmeer het ruime sop te kiezen, waar nogal wat buurtgenoten bij betrokken waren. Uit de gemeente Winterswijk vertrokken desondanks nog 78 personen. Waarschijnlijk waren een aantal al onderweg eer het slechte nieuws Winterswijk bereikte. Velen vertrokken in de zomer en nazomer.
Dit had tot gevolg dat met name in het jaar 1847 een aantal huizen leeg kwamen te staan

2.2 KRITIEK OP EN AANJAGEN VAN DE LANDVERHUIZING
In 1846 verscheen het boekje ‘Landverhuizing, of waarom bevorderen wij de landverhuizing wel naar Noord-Amerika en niet naar Java?”. De overheid zag een uittocht naar Java niet zitten. De schrijvers waren twee Arnhemse Afgescheiden predikanten A.C van Raalte en A. Brummelkamp. Zij beïnvloedden met dit boekje zeker de Achterhoek. 
De Arnhemse Courant constateerde op 12 januari 1847.

‘Niettemin rigt zich de Nederlandse landverhuizing, welke in deze dagen bedenkelijke toeneemt, met opoffering van vele voordelen, hoofdzakelijk naar Amerikaansche vrijstaten.’

De krant bracht in het nummer van 7 juli enige verfijning in haar mening. ‘De zucht tot verhuizing naar Noord-Amerika zich hoe langer zoo meer ontwikkelde, en steeds wordende aangewakkerd door de van tijd tot tijd in de gemeente ontvangen gunstigen berichten van verhuisden. Zoo, is het te voorzien, dat de vermindering van bevolking in dit gewest (Gld.) aanzienelijk zal worden. Geen middel kan baten, om deze overdreven neiging te keer te gaan.……De godsdienst daarenboven door sommigen tot middel gebruikt om hunne geloofsgenoten tot de overtocht naar het vrije Amerika aan te sporen heeft krachtig bijgedragen om die zucht tot verhuizing te verspreiden en vele ligtvaardiglijk doen besluiten om den vaderlandschen bodem vaarwel te zeggen.’

In Winterswijk lijkt dit beeld te worden bevestigd, want het aantal lidmaten van de Christelijke Afgescheidene Gemeente nam van 1844 t.m. 1847 met 76 personen toe. Hiervan waren zestig leden binnen een beperkt aantal jaren geëmigreerd (2). Echter, de grootste groep van emigranten waren geen Afgescheidenen en voor hen moest er andere doorslaggevende redenen zijn geweest om te emigreren. Economische redenen lagen dan voor de hand gezien de situatie in Winterswijk .

Rond 1847 werd de spotgedreven met de landverhuizers

Bronnen:
⦁ Emigrantenlijst tussen 1839 en 1890 – Winterswijk 2006 – Henk te Kulve 
⦁ Naamregister van de leden der Christelijke Afgescheidene Gemeente te Winterswijk – 1841


SITUATIE IN WINTERSWIJK TUSSEN 1850 EN 1875
Volgens het gemeenteverslag van 1853 tastte een hagelbui op 8 juli de oogst aan. Vooral Ratum, Henxel, Kotten, Brinkheurne, Dorp, Dorpsbuurt en het Woold hadden hieronder te lijden. De totale schadepost werd op 64.196,85 gulden geraamd. De gemeente besloot om behoeftigen te ondersteunen (Gemeenteverslag 1853). In 1854 vertrokken 131 personen naar de V.S. en in 1855 gingen 81 personen. Ook de Krimoorlog veroorzaakte een verhoging van het prijspeil. In 1856 was de oogst gunstig en daardoor konden de boeren hoge prijzen betaald krijgen (1). Echter, in 1856 en 1857 vertrokken respectievelijk 101 en 60 personen. Met het schip de South Caroline vertrokken een groot aantal personen. De meeste emigranten bleven in groepen reizen. 
De weerslag op de lokale economie als gevolge van de emigratie moet in die tijd gigantisch zijn geweest. Tussen 1851 en 1860 daalde het inwonersaantal van Winterswijk van 7647 naar 7377 als gevolge van een vertrekoverschot (2). Huizen en boerderij stonden leeg, terwijl de huizenprijzen met een tiental procenten daalde.
In Winterswijk noopte dit in 1864 tot maatregelen om onder andere een plaatselijke afdeling van de Geldersche-Overijsselsche Maatschappij van Landbouw op te richten (3). Dit was het begin van een krachtenbundeling.
In Amerika was toen de Homestead Act aangenomen, waarbij emigranten 125 acre land konden krijgen, mits ze er minstens vijf jaar op woonden, ontgonnen en de grond bewerkten (4). Dit klonk bij vele pachters als muziek in de oren, want de druk op grondbezit nam in Winterswijk toe. In 1830 hadden volgens het kadaster 829 eigenaren de grond inclusief de markegronden in hun bezit, terwijl in 1880 dat er 1791 eigenaren waren.
In 1865 regeerde Koning Winter met strenge hand tot en met april. De maanden mei en juni waren te koud door de vele nachtvorst. Het gevolg was dat er veel schade was aan de boekweit en aardappelen. De opbrengst van vruchtbomen was ‘bijna niets’ volgens het gemeenteverslag van dat jaar. Een hagelbui, aardappelziekte en konijnenoverlast maakten het de boeren in 1866 niet gemakkelijker. In 1868 bracht nachtvorst opnieuw veel schade toe aan de aardappelen en de boekweit met het gevolg dat de hele oogst mislukte (5). Ene Gerrit Lammers (van Mekers Dorpbuurt) kwam vanuit East Oostburg, Wisconsin terug om in Aalten en Winterswijk een groep te charteren (6). Het slechte weer en de overtuiging van Lammers deed een grote groep Winterswijkers besluiten om naar met name Wisconsin te trekken, vooral in Kotten en Woold richtte men zich hierop. Het aantal van 212 personen vertrok.



Het emigrantengezin van Jan Willem Boeijink dat in eind juni 1869 met een groep naar Wisconsin vertrok. Eerste rij v.l.n.r.: Jan Willem Boeijink, Harmina Boeijnk (dochter) en echtgenote Johanna Catharina Sikkink.
Tweede rij v.l.n.r.: Janna Renskers, Jan Hendrik Renskers en Johanna Catharina Boeijnk


In Kotten pakten in 1869 een aantal families naar aanleiding hiervan de koffers, nl. Sikkink (Bemers), Renskers (Hondersmaat), Plekenpol(Honderslo), Boeijink (Oossink), Rensink (Kuper), Dulmus (Hesselink/Broeder). Zij scheepten zich via Liverpool in op de Nestorian. Met een grotere groep reisden zij af naar Wisconsin.
In 1871 mislukte de rogge- en aardappeloogst. Er was genoeg woeste grond voorradig, maar een gebrek aan meststof hield de productieverhoging in Winterswijk tegen (7).

Bronnen:
⦁ Gemeenteverslagen Winterswijk van 1851 en 1860 
⦁ Gemeenteverslagen Winterswijk van de jaren 1853, 1854 en 1856
⦁ Honderd jaar Gelderse Maatschappij van Landbouw Winterswijk; 1966
⦁ Homestead Act
⦁ Gemeenteverslagen Winterswijk van 1865, 1866, 1868
⦁ Oostburg Haven of Hope in a new land;pagina 11)
⦁ Gemeenteverslag Winterswijk van 1871

Lees verder

Emigratie Winterswijkers

DE AFSCHEIDING IN WINTERSWIJK

Protesten tegen de al te verlichte invloeden in de kerk, nadat de Kerk na 1816 ondergeschikt was geworden aan het Staatsgezag versterkten de onrust in het land. Binnen de kerk was altijd al een spanning tussen het orthodoxe deel en de meer liberale tak van de kerk. Naast de godsdienstige redenen was er onvrede in de sociale onderlaag van de bevolking. In 1834 veroorzaakte Ds. De Cock in Ulrum een scheuring in de Nederduits Gereformeerde Kerk (de Staatskerk). Op andere plaatsen gingen predikanten voor in de strijd. 
Her en der in het land kreeg de Afscheiding aanhang. In het Gelderse vonden Ds. Van Raalte en Ds. Brummelkamp de nodige aanhangers in de Achterhoek. In Gelselaar-Geesteren kwamen in het geheim al spoedig een groep Afgescheidenen bijeen. Uit Winterswijk waren daar Evert de Roos en Aleida ter Raa (1) aanwezig. Geleidelijk aan organiseerden zij geheime bijeenkomsten in Winterswijk. 
Op de boerderij Honders (Kotten) van Evert de Roos had de Afscheiding echt wortel geschoten. De drie oudste kinderen uit het eerste huwelijk van Aleida ter Raa met wijlen Jan Esselink (1774-1826) verspreidden het geloof. Door de tochten van Evert de Roos en Aleida ter Raa naar Gelselaar leerde Johanna Geertruida Esselink (geboren 1821) de Fabrikant van spinnewielen en weefgetouwen Jan Meengs kennen en huwde op 1-9-1842 te Geesteren (Gld.). Het echtpaar emigreerde in 1871 met het schip Nevada naar de VS en vestigde zich in New Vriesland, staat Michigan. 
Jongere zus Anna Margaretha Esselink had toen al kennis gekregen aan Ds. J.W. te Bokkel (2). Hij was een leerling van Ds. Van Raalte, die in 1846 naar Holland, Michigan trok. Ds. J.W. Ten Bokkel werd op 16 juni 1844 lidmaat van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Winterswijk. Op 10 november hield hij zijn afscheidspreek en vertrok naar Ommen.
De jongste zoon Gerrit Esselink (geb. 1825) kwam op de boerderij Wissink te Geesteren terecht.
Kennelijk had de Afscheiding voldoende aanhang in Winterswijk. Vanuit Varsseveld 1837 de eerste impulsen richting Winterswijk gegeven. Ds. Brummelkamp was daar al regelmatig te prediken. Echter bijeenkomsten met meer dan 20 personen waren in die tijd verboden en in Varsseveld overtrad men dit regelmatig. Van heinde en ver kwam men naar Varsseveld en de predikant moest in 1837 en 1838 flinke boetes betalen. De Afgescheiden Gemeente betaalde hem 243,89 gulden terug. Vanaf 1841 kwam pas de vrijheid van vergadering. De eerste genotuleerde bijeenkomst van de Afgescheiden Gemeente in Winterswijk was op 12 december 1840, waarbij als ouderlingen uit Varsseveld Rademaker en A. Colenbrander aanwezig waren. Hierbij waren verder aanwezig G.W. Hesselink, G.J. Lieverdink, J.A. Wilterdink, G.W. Wilterdink, J.B. Oonk, H.J. Hesselink, E. de Roos, G. Elferink, J.A. Loomans, J.B. Sikkink, J.A. Sikkink, H.J. ter Borg, H.J. Ormel, A. Hesselink, G.J. Oonk en H.J. Wilterdink (3). 
K. Wildeboer uit Varsseveld stichtte op 6 april 1841 de Christelijk Afgescheiden Gemeente te Winterswijk, hoewel de notulen der Kerk hierover niets vermelden.
In januari 1842 werden de volgende personen gekozen om uit naam van de Gemeente te vergaderen. Zij waren E. de Roos, J.A. Wilterdink, G.W. Hesselink, J.B. Oonk en G.J. Oonk uit Kotten en H.J .Hesselink. G.W. Wilterdink was toen al diaken en G. Elferdink ouderling. Opvallend was de sterke vertegenwoordiging uit Kotten. In 1842 werden zelfs de bijeenkomsten gesplitst in een Kotten-bijeenkomst bij J.A. Wilterdink en een andere in Winterswijk.
Ten tijde van de oprichting kent de Gemeente 32 leden (4). In 1842 kocht E. de Roos een stuk grond genaamd ‘Zonnebrink’ tegen 235 gulden en in een clausule werd opgenomen ‘ dat hij het perceel voor zich en afgescheidene medeleden van de Hervormde Gemeente te Winterswijk had aangekogt, doch zich personeel voor den inhoud dezes contracts verbond en aansprakelijk stelde.’ Al spoedig werd er door Evert de Roos geld ingezameld om de bouw van een kerkgebouw te bekostigen. Met vereende krachten van een groot aantal leden kwam de bouw in 1842 tot stand (5). Een groot deel van de eerste leden kwam uit de buurtschap Kotten.
Op 17 september 1842 predikte Ds. Brummelkamp voor de eerste maal in de nieuwe Afgescheiden kerk(6).

Lees verder

Alg.emigratie geschiedenis


⦁ Situatie in Winterswijk in de 19e eeuw (bron: Exodus van Winterswijk – Henk te Kulve 2010)
⦁ DE AANLOOP TOT DE EMIGRATIE 
⦁ OORZAKEN

Emigratieverdeling over Nederland tussen 1835 en 1880

De toename van de bevolking en de daling van het sterftecijfer verstoorde het evenwicht tussen grotere bevolkingsaantallen enerzijds en de voedselbronnen en werkgelegenheid anderzijds. Met de opkomst van de Industriële Revolutie kwam er steeds minder behoefte aan ambachtslieden. Winterswijk was rond 1840 een dorp met plusminus 2000 inwoners en de overige 5000 woonden in de buurtschappen. Op het platteland hadden de Scholten de meeste grond in hun bezit en een deel werd verpacht aan pachtboeren, die in een feodaalsysteem leefden. Er waren voor de pachters verplichte dagen om o.a. de oogst van de Scholte binnen te halen, terwijl de eigen oogst bleef liggen. Een groot deel van de pachters ging dit in toenemende mate zeker tegenstaan. De eigen ondernemerszin werd door het pachtsysteem de kop ingedrukt. De grote belastingdruk voerde de ontevredenheid op.
Voor menigeen vormde de emigratie een ontsnapping naar betere economische en vrijere levensomstandigheden. Wellicht speelde de Markeverdeling in die tijd mede een rol, omdat het gebruik van woeste grond voor de kleine boeren werd ingeperkt (1). Dit wordt bevestigd in de buurtschap Kotten, want daar verdeelden 56 grondeigenaren 826 ha markegrond en ze hadden al ruim 326 ha ruim in hun bezit. Tezamen hadden ze vanaf 1841 1152 ha van de 1345 ha in hun bezit (2). De kleine boeren die samen nog 193 ha hadden, zagen geen groeimogelijkheden meer. Het zoeken naar andere toekomstkansen ligt dan voor de hand. Rond 1845 verkeerde de veestapel in een slechte toestand. De kwaliteit van de weilanden was slecht. De afwatering was vooral in de winter moeilijk. In de zomer kon er niet altijd worden gehooid (3).

Bronnen
⦁ Wildenbeest Gerrit – De Winterswijkse Scholten: opkomst, bloei en neergang – Antropologische Studies VU Amsterdam – 1983
⦁ W. Wilterdink – Kotten Gem. Winterswijk deel A; Openbare Bibliotheek Winterswijk, dec. 2000.
⦁ Houwers, Jodien D – Enkele aspecten uit de sociaal economische geschiedenis van de gemeente Winterswijk: 1830-1880 – Arnhem 1980

⦁ 
⦁ DUITSE PASSANTEN EN EERSTE EMIGRANTEN
De Winterswijkse bevolking hoorde al vroeg over de emigratie. Volgens Ligterink (1) kwam in de gemeenten Ahaus en Borken de emigratie in 1842/44 al op gang, doordat respectievelijk 492 en 502 personen deze gemeenten verlieten. In Tecklenburg vertrokken vanaf 1830 al grote groepen naar Amerika. Een stroom van emigranten bewoog zich al vroeg richting de havens van Amsterdam, Bremen, Hamburg en Rotterdam. Uit het aangrenzende Oeding was het Anton Mensinck die in 1829 naar Amerika vertrok. In totaal vertrokken uit het naburige Regierungsbezirk Münster tussen 1803 en 30 september 1844 naar schatting 7000 personen. Hierin zitten ook de emigranten die naar Nederland kwamen. Tussen 1 oktober 1844 en 1 december 1854 verlieten 12.927 dit gebied (2).
In combinatie met de slechte levensomstandigheden voor bepaalde groepen van de bevolking werd de kiem voor het vertrek uit Winterswijk spoedig gelegd. In 1839 emigreerde Matthias Wenink met zijn gezin van de Bataafsche Molen naar Amerika. Hij ging als eerste de Duitsers achterna, die op weg waren naar Rotterdam om daar de boot naar Amerika te pakken. Teunis Boeijink verliet met zijn gezin Mensink Nijhuis in Ratum. Onder invloed van de Afscheiding vertrok in 1843 Jan Albert Beukenhorst van de Borgerweide in het Woold. Hij schreef al spoedig een opwekkende brief.
Winterswijk stond aan de vooravond van een exodus.
Bronnen:
⦁ Ligterink G.H. – De landverhuizers- tabel 7 – pagina 109 – Walburg Pers Zutphen – 1981
⦁ Beitraege zur westfaelischen Familienforschung – Wesfaelische Auswanderer – Band 22 – 24 1964, 1966 – Verlag Aschendorff Muenster).


⦁ DE AFSCHEIDING IN WINTERSWIJK
Protesten tegen de al te verlichte invloeden in de kerk, nadat de Kerk na 1816 ondergeschikt was geworden aan het Staatsgezag versterkten de onrust in het land. Binnen de kerk was altijd al een spanning tussen het orthodoxe deel en de meer liberale tak van de kerk. Naast de godsdienstige redenen was er onvrede in de sociale onderlaag van de bevolking. In 1834 veroorzaakte Ds. De Cock in Ulrum een scheuring in de Nederduits Gereformeerde Kerk (de Staatskerk). Op andere plaatsen gingen predikanten voor in de strijd. 
Her en der in het land kreeg de Afscheiding aanhang. In het Gelderse vonden Ds. Van Raalte en Ds. Brummelkamp de nodige aanhangers in de Achterhoek. In Gelselaar-Geesteren kwamen in het geheim al spoedig een groep Afgescheidenen bijeen. Uit Winterswijk waren daar Evert de Roos en Aleida ter Raa (1) aanwezig. Geleidelijk aan organiseerden zij geheime bijeenkomsten in Winterswijk. 
Op de boerderij Honders (Kotten) van Evert de Roos had de Afscheiding echt wortel geschoten. De drie oudste kinderen uit het eerste huwelijk van Aleida ter Raa met wijlen Jan Esselink (1774-1826) verspreidden het geloof. Door de tochten van Evert de Roos en Aleida ter Raa naar Gelselaar leerde Johanna Geertruida Esselink (geboren 1821) de Fabrikant van spinnewielen en weefgetouwen Jan Meengs kennen en huwde op 1-9-1842 te Geesteren (Gld.). Het echtpaar emigreerde in 1871 met het schip Nevada naar de VS en vestigde zich in New Vriesland, staat Michigan. 
Jongere zus Anna Margaretha Esselink had toen al kennis gekregen aan Ds. J.W. te Bokkel (2). Hij was een leerling van Ds. Van Raalte, die in 1846 naar Holland, Michigan trok. Ds. J.W. Ten Bokkel werd op 16 juni 1844 lidmaat van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Winterswijk. Op 10 november hield hij zijn afscheidspreek en vertrok naar Ommen.
De jongste zoon Gerrit Esselink (geb. 1825) kwam op de boerderij Wissink te Geesteren terecht.
Kennelijk had de Afscheiding voldoende aanhang in Winterswijk. Vanuit Varsseveld 



1837 de eerste impulsen richting Winterswijk gegeven. Ds. Brummelkamp was daar al regelmatig te prediken. Echter bijeenkomsten met meer dan 20 personen waren in die tijd verboden en in Varsseveld overtrad men dit regelmatig. Van heinde en ver kwam men naar Varsseveld en de predikant moest in 1837 en 1838 flinke boetes betalen. De Afgescheiden Gemeente betaalde hem 243,89 gulden terug. Vanaf 1841 kwam pas de vrijheid van vergadering. De eerste genotuleerde bijeenkomst van de Afgescheiden Gemeente in Winterswijk was op 12 december 1840, waarbij als ouderlingen uit Varsseveld Rademaker en A. Colenbrander aanwezig waren. Hierbij waren verder aanwezig G.W. Hesselink, G.J. Lieverdink, J.A. Wilterdink, G.W. Wilterdink, J.B. Oonk, H.J. Hesselink, E. de Roos, G. Elferink, J.A. Loomans, J.B. Sikkink, J.A. Sikkink, H.J. ter Borg, H.J. Ormel, A. Hesselink, G.J. Oonk en H.J. Wilterdink (3). 
K. Wildeboer uit Varsseveld stichtte op 6 april 1841 de Christelijk Afgescheiden Gemeente te Winterswijk, hoewel de notulen der Kerk hierover niets vermelden.
In januari 1842 werden de volgende personen gekozen om uit naam van de Gemeente te vergaderen. Zij waren E. de Roos, J.A. Wilterdink, G.W. Hesselink, J.B. Oonk en G.J. Oonk uit Kotten en H.J .Hesselink. G.W. Wilterdink was toen al diaken en G. Elferdink ouderling. Opvallend was de sterke vertegenwoordiging uit Kotten. In 1842 werden zelfs de bijeenkomsten gesplitst in een Kotten-bijeenkomst bij J.A. Wilterdink en een andere in Winterswijk.
Ten tijde van de oprichting kent de Gemeente 32 leden (4). In 1842 kocht E. de Roos een stuk grond genaamd ‘Zonnebrink’ tegen 235 gulden en in een clausule werd opgenomen ‘ dat hij het perceel voor zich en afgescheidene medeleden van de Hervormde Gemeente te Winterswijk had aangekogt, doch zich personeel voor den inhoud dezes contracts verbond en aansprakelijk stelde.’ Al spoedig werd er door Evert de Roos geld ingezameld om de bouw van een kerkgebouw te bekostigen. Met vereende krachten van een groot aantal leden kwam de bouw in 1842 tot stand (5). Een groot deel van de eerste leden kwam uit de buurtschap Kotten.
Op 17 september 1842 predikte Ds. Brummelkamp voor de eerste maal in de nieuwe Afgescheiden kerk(6).

Bron:collectie de Roos
De intekenlijst voor de bouw van de Afscheidingskerk aan de Zonnebrink, waarmee Evert de Roos rondging.


Tevens maakte ene Hendrikus Zwijtink deel uit van de Afgescheidene Gemeente en hij was lange tijd agent van een scheepvaartmaatschappij. Vanaf 1843 tot en met 1850 emigreerden 104 van de 144 lidmaten (7). In 1846 werden de financiële moeilijkheden zichtbaar als gevolge van de grote trek naar Amerika. Volgens de jubileumrede van Ds. Zwaal bij het honderdjarige bestaan van de kerk werd er voorgeschoten geld geheel of gedeeltelijk teruggevraagd om te kunnen emigreren! In een vergadering van 15 juni 1846 werd er in een vergadering over de emigratie gesproken. ‘Niemand bepaaldelijk voornemen om te vertrekken, maar velen letten op de wenken des Heeren.’ Hieruit zou de conclusie gerechtvaardigd zijn dat voor deze groep mensen de godsdienst het hoofdmotief was om te emigreren (8).


De Afscheidingskerk aan de Zonnebrink rond 1880.

De banden met de omliggende gemeenten waren stevig. De groep die op de boerderij de Keurhorst in Varsseveld bijeenkwam, kreeg ten volle steun van de bewoners Christina de Roos (dochter van Evert) en haar man Gerrit Jan Kolenbrander. In 1854 trouwden ze en verlieten zij de Afgescheiden Gemeente Winterswijk. 
De Afgescheiden Gemeente had toen nog een klein aantal leden.
De Afgescheidenen hadden nogal te maken gehad met pesterijen en inkwartiering van soldaten. 
Bronnen:
⦁ Heuvel 
⦁ Huinink
⦁ Jubileumrede 100 jarig bestaan Geref. Kerk.
⦁ Register-kerk Afgescheiden Gemeente Winterswijk
⦁ Boekje Evert de Roos – collectie familie de Roos; Winterswijk-Kotten
⦁ Dagboek van J.D. te Winkel
⦁ Lidmatenlijst van de Afgescheiden Gemeente
⦁ Jubileumrede Ds Zwaal in het kader van het vijtigjarig bestaan van de Gereformeerde Kerk.


⦁ SLECHTE OOGSTEN
De aardappelen waren in de 19e eeuw volksvoedsel nummer één. In 1845 brak een aardappelziekte uit, maar in Winterswijk was de verhuizing naar Amerika allang gespreksonderwerp (1). ‘Den 25. mei waren verscheiden huishoudingen van hier vertrokken naar Noord-Amerika.’
In Winterswijk werd op dat moment een begin gemaakt met de Markeverdeling. De huisnijverheid bleek niet meer lonend in deze slechte landbouwtijd mede door de verdere mechanisatie en het gebruik van stoommachines. De huisvlijt van wevers leverde steeds minder geld op voor hun product (de thuismarkt op Java stagneerde rond 1840), terwijl in het dorp Winterswijk de textielindustrie opkwam! Op de wereldmarkt werd katoen steeds belangrijker en het verdrong de plaatselijke vlasproductie en daarmee de productie van linnen. Van G.J. Groters (2) is bekend dat destijds een goede arbeider in Amerika 12 dollar per jaar kon verdienen en anderen kregen slechts 4 dollar. Natuurlijk kon je hiermee geen familie onderhouden.
Bronnen:
⦁ Dagboek van J.D. te Winkel
⦁ Van der Schaaf (Clymer) – artikel deel 32

⦁ DE LOKKENDE NIEUWE WERELD EN GOEDE BERICHTEN
De brieven van de eerste emigranten waren bepalend voor de groepen die hierna kwamen.

Volgens het Dagboek van J.D. te Winkel gonsde het in de gemeente Winterswijk. Jan Derk schreef op 8 april 1845 ‘Men hoorde niet veel anders praten dan over het verhuizen naar Amerika alwaar velen onder Winterswijk naar toe wilden”. De slechte oogsten moeten zeker een mede-argument zijn geweest om te vertrekken.
Ds. Brummelkamp en Ds. Van Raalte schreven een pamflet met de titel: ‘Landverhuizing, of waarom bevorderen wij de volksverhuizing wel naar Noord-Amerika en niet naar Java? Dit kwam in 1846 op de markt en werd uitgegeven door Hoogkamer & Compe. Hiermee riepen ze op om te emigreren. Ze adviseerden de toekomstige emigranten om in groepen te reizen. De gegoeden werden opgeroepen om de kosten voor de armen op zich te nemen. Hierbij hanteerden ze het bedrag van 500 gulden om met een gezin aan de overkant te komen en ‘te bloeijen”. Door tussenkomst van kantoren als H.H. Hope & Comp te Amsterdam en Princeward & King te New York kon geld per wissel worden overgemaakt. De emigranten werd geadviseerd om tot in Albany, NY. te reizen, want daar viel gemakkelijk wat te verdienen. Een aantal voorgangers uit o.a. Winterswijk hadden deze weg al gevolgd en twee brieven van Winterswijkers dienden als reclame, waaronder die van Jan Albert Beukenhorst.

Jan Albert Beukenhorst sloot zich op 15 augustus 1841 aan bij de Afgescheidenen, maar op 25 mei 1843 werd Beukenhorst van de Afgescheiden Gemeente afgesneden (1). Hij gold als een voortrekker en verwoordde de vele voordelen van dit grote land in de landbouw, geloof en levenswijze getuige zijn brief van 16 juni 1845. We moeten ons realiseren dat er op dat moment tot en met 1844 al 59 Winterswijk waren vertrokken!

‘Geliefde vrienden! Het is hier een goed land, wij kunnen niet anders bemerken of het is hier zoo gezond als in Gelderland, ook is het hier het beste van geheel Amerika; heide of bergen vindt men hier niet in deze gemeente: het gras is nu hier doorgaans al eene Nederlandsche el lang, dat wordt des winters afgebrand, anders kunnen deze zomers de koeijen en varkkens niet weiden, of gij nu een of honderd stuks vee hebt, is hetzelfde. Eene koe met een half kost hier 4 daalders, een of tien of twintig; een paard, een goed varken 2 daalders; gij moet vijf-Frankstukken medebrengen, die is op vijf cent na een daalder en een vierendeel; hier wordt het land niet gemest en toch zijn er goede vruchten; wij zijn den tweeden Mei op de tegeenwoordige plaats gekomen, het was voor de wintervruchten te laat, wij hebben vijftien akkers met koorn en boekweit, het volgende jaar krijgen wij vijftig akkers met koorn en boekweit, het volgende jaar krijgen wij vijftig akker, een akker is twee schepels zaak; een werkman kan hier meer als bij u verdienen in het land. De engelsche uitvinding is groot. Geliefde vrienden! Het viel mij hard toen ik Winterswijk moest verlaten, maar ik wensch er nooit meer te zij: de geringen zzijn hier zo veel als de rijken, men behoeft voor niemand den hoed af te nemen. De rijken eeren ons, omdat wij voor hen werken. Godsdienst is hier goed en Gods volk zeer veel, hier hebben wijj ons innerlijk mede vereenigd. De scholen zijn hier doorgaans vrij, voor wilde dieren of slecht volk begoeft men hier geene vrees te hebben, die zijn heir niet; men behoeft hier geen deur te sluiten; arme menschen zijn hier niet, die gezond is kan hier goed verdienen: geliefde vrienden! Die kan, kome toch hier,opdat gij op uwe verdere dagen een goed leven moogt hebben, ik heb hier alles voor u over, indien gij maar hier zijt, ik kan u veel helpen, indien gij het niet doet om uwent wil, doet het dan om uwe kinderern; de vrouwen behoeven hier niet meer te doen, dan meldken en eten klaar maken en hebben het hier dus goed. Des morgens worden de koijen gemolken, en des avonds komen zij eerst bij hunne kalveren te huis, moeten eerst zuigen, anders kunnen zij de melk niet krijgen, de kalveren krijgen te huis niets. Op het schip behoeft gij geen vrees te hebben; zorgt voor goede levensmiddelen, die hadden wij niet, wij hadden niet als slecht brood en aardappelen; gij moet worst, vleesch, spek en goed gedroogd brood medenemen. Op het schip hebben wij geen dooden gehad, gij moet blikken geschaf medebrengen: een pot, een pan en eene grootte blikken kan, waarin gij des morgens uw water ontfangt, anderen gaan kapot. W”ij hebben voor onze zaken geene zorg gehad, dan van Winterswijk naar Arnhem, ook moet gij overal goede oogen los hebben, en voorzichtig zijn, anders kunt gij veel geld kwijt raken.’

Te Winkel noteerde op 16 oktober 1845 het volgende in zijn dagboek: ‘volgende week zijn weer verscheidene huishoudingen vertrokken naar Amerika.’

In 1845 volgden enkele Winterswijkse gezinnen het voorbeeld van Naves en Lomans naar Clymer, staat New York. Wander Willink, Jan Derk Grotenhuis, Hendricus ter Haar, Jan Willem Bekerink met twee zonen van Meerdink. In het najaar volgden G.H. Damkot, Jan B. Koffers (later Covis genaamd), J.H. ten Hulzen, W. ten Hulzen, J.H. Hietkamp en G.J. Rospas (17). In totaal verlieten dat jaar 187 personen de gemeente Winterswijk (2). Van Jan Hendrik Warnshuis (van Kortschot in Henxel) is bekend dat hij enthousiast naar Winterswijk schreef en beïnvloedde daardoor meer mensen. Hiermee rolde de Winterswijkse emigratiegolf voor de grote Nederlandse emigratiegolf uit.
⦁ DE SITUATIE IN DE BUURTSCHAPPEN
In de buurtschappen van Winterswijk waren berichten van vertrokkenen gespreksonderwerp één. Brieven gingen van hand tot hand. Een aantal begon zeker te plannen. In de brieven werd gewag gemaakt van de prijzen.
De volgende prijzen golden rond 1848.








Op 13 juli 1846 schreef J.D. te Winkel: ‘ hoorden wij ook dat de twee kinderen van ’t Geurkinkhuisjen naar Amerika vertrekken. Ja het verhuizen naar Amerika ging sterk zelfs ouders die anders hunne kinderen niet uit het huis wilden laten dienen – konden toelaten om ze naar dat werelddeel te laten gaan. Zoo ook als Johanna Tigchelders. Ik kan mis hebben – het is zeker onder het bestuur van Hem die de plaats onzer woning bestemd heeft – doch het komt mij, van sommigen zeer onberaden voor. Ook van mijn zuster.’ Families werden inderdaad uit elkaar getrokken. Zo emigreerde Geertjen te Kulve – Klumpers met de hele familie vanuit het Woold naar Clymer, maar één zoon Engelbartus bleef achter om vervolgens de familie nooit meer terug te zien (3)!

Het dagboek van J.D. te Winkel is een ware bron van beleving van die tijd. Jan Derk schreef op 3 augustus 1846 ‘De hitte was en bleef steeds groot. De Rog die sober geladen is was al schriklijk duur men zegt dat wel 4 gulden kost. Ook aan de aardappelen bespeurde men hier en daar als weer de ziekte zodat het vooruitzicht ook weer donker was hetgeen veelen ok weer aanzette om naar Amerika te vertrekken. Amerika is thans bijna altijd het voorwerp der gesprekken.’
In deze zin gaf te Winkel duidelijk weer dat niet alleen godsdienstige motieven tot emigratie aanzetten, maar dat de economische redenen in de zin van oogstresultaat mede doorslaggevend waren. 
Op 15 augustus 1846 berichtte de Arnhemse Courant: ‘De landverhuizing vanuit deze streken naar Amerika neemt op verbazende wijze toe. Uit deze gemeente van ruim 8000 inwoners zijn nu omstreeks 950 mensen vertrokken en een nog groter aantal maakt zich thans tot de reis gereed. Meestal boeren en handwerkslieden, welke hun eigendommen grotendeels bestaande uit landerijen, huisraad en ten velde staande vruchten eerst verkopen, waarvan het natuurlijke gevolg is dat de waarde van deze goederen in deze gemeente reeds 25 tot 35% gedaald is, zomede de huurprijs en de pacht daarvan met 15 tot 20%…’

Op 26 oktober 1846 schreef te Winkel in zijn dagboek dan ook. ‘B Tielman naar Amerika vertrokken. Het vertrekken naar Amerika doet zeker schade maar nog meer de schaarsheid en duurte der levensmiddelen vooral de rog.’ Er was sprake van een duidelijk spanningsveld tussen vraag en aanbod.

De Gelderse Maatschappij van Landbouw stelde een onderzoek in naar de motieven en een enquêteur verwoordde in 1847 zijn zienswijze als zijnde dat de landverhuizing ‘eene ziekte van den geest’ was, maar hij legt wel een link tussen de ontevredenheid van de burger en de maatschappelijke omstandigheden. Uit dergelijke beweringen kunnen we opmaken dat het vele buitenstaanders verbaasde dat velen vertrokken. Op lokaal, Winterswijks niveau, waren de omstandigheden voor velen slechter in vergelijking tot de economische situatie in Amerika waarover de eerste emigranten rond 1844-‘45 in hun brieven schreven. Voor degene die vond dat er in Winterswijk geen toekomstkansen waren weggelegd, die trok de conclusie om te emigreren.

Daar het voor die tijd voor deze eenvoudige mensen een hele onderneming was om naar de overkant van de Atlantische Oceaan te gaan, organiseerde men groepen. Ook hier rept te Winkel over. ‘Den 14 februari 1847 De algemeene praat was thans weer Amerika. Verscheiden huisgezinnen wist men dat tegen de zomer weer vertrekken wilde
Den 18. hoorde men dit van den helen Mentinkhof. ……Den 3 aug. 1847 zijn weer een grote klub van hier naar Amerika vertrokken. Den 15 weer en den 19 de Afgescheidene in geheel wel 310 man ook mijn broer’.
De overheid volgde de ontwikkeling met argusogen, hoewel de aantallen beduidend kleiner waren dan in de omringende landen gaf het aanleiding om tellingen bij te houden. In 1847 moesten de Gouveneurs van de provincies opgaven doen van ‘plaatsgehad hebbende landverhuizingen”. Op 10 januari 1848 moesten de Gemeentebesturen een opgave doen van hen die in 1847 of eerder waren vertrokken. Deze informatie kwam onder andere bij achtergeblevenen weg. Het laat zich raden dat de aantallen daarom niet zuiver zijn (4).

Toch is de nood hoog, want de grondeigenaren en m.n. de scholten sturen in 1848 de Tweede Kamer een petitie dat het niet zo verder kan gaan. Daar men op dat moment bezig is de grondwet aan te passen denken de Winterswijkers dit nog te kunnen beïnvloeden. Op 28 april 1848 lezen we in de Arnhemsche Courant:
‘Winterswijk, 19 april. Door eenige ingezetenen en grondeigenaren in deze gemeente, is heden de volgende petitie aan de Tweede Kamer de Staten Generaal ingediend:
Edelmoogende Heeren!
´De ondergeteekenden, ingezetenen en grondeigenaren der gemeente Winterswijk, hebben met genoegen vernomen, dat het Zijne Majesteit onzen geëerbiedigden Koning goedgunstig behaagde, de door de natie zoo zeer gewenschte herziening der grondwet aan U Edelmogenden op te dragen, vermeenen, dat het U Edelgemogenden, die toch de vertegenwoordigers van het volk zijt, niet ondienstig zoude zijn met de wenschen van het volk bekend te worden, waartoe wij door dezen met den meesten eerbied overgaan, door U Edelmogenden met de wenschen der ingezetenen onzer gemeente bekend te maken, welke kunnen strekken om den geest van vooruitgang, die onzen tijd zoo zeer kenmerkt, ook vruchten te doen dragen.
De ondergeteeknden vernoemen, dat de bedoelde veranderingen hoofdzakelijk in de volgende punten kunnen worden samengevat:
1e. Regtstreeksche verkiezingen;
2e Afschaffing der Eerste Kamer en van alle ambten en instellingen, welker nut niet het volk gebleken is+
3e Afschaffing van alle staatkundige en andere privilegiën;
4e Onschendbaarheid des konings en het regt van ontbinding der Kamer;
5e Een verantwoordelijk ministerie, hetwelk mede gebonden is verantwoording van ontvangsten en uitgaven aan de Staten-Generaal te doen;
6e Regeling van het inkomen der kroon door de wet en vermindering der soms meer dan dubbele bezoldiging, en geheele afschaffing van het geven van gratificatiën door de regering;
7e Regeling en vermindering der pensioenen waarvoor geen fonds bestaat;
8e Bevordering en bescherming der nijverheid en, zooverre daarmede bestaanbaar is, vrijheid van koophandel;
9e Emancipatie der slaven;
10e Vereenvoudiging van het belastingstelstel en daardoor vermindering van het personeel der ambtenaren bij het tegenwoordig belastingstelsel werkzaam.
11e Afschaffing der belastingen op het gemaal, geslagt en turf en van alle belastingen, onder welken naam ook, welke het volk drukken en in plaats daarvan belasting op weelde.
12e Herziening en vermindering der grondbelasting en personeele belasting, welke zeer ongelijkj en drukkend zijn ten platte lande.
Addressanten vermeenen, dat vooral de afschaffing der belastingen, welke het volk drukken en bevordering der nijverheid veel zoude bijdragen om het pauperisme tegen te gaan en den goeden zin der mindere klasse te bevestigen, welke hier ten platten lande door deze belastingen zeer gedrukt wordt, en waaraan ook hoofdzakelijk de landverhuizing naar Amerika moet worden toegeschreven, welke in deze gemeente in de laatste twee jaren voor één achtste der bevolking heeft plaats gehad; daar de mindere klasse niet in staat is deze belastingen te voldoen, dewijl de bronnen van bestaan niet geëvenredigd zijn aan zulke zware lasten.
Adressanten, voorstanders van orde en hervorming, verzoeken dat U Edel Mogenden deze hunne wenschen bij de aanstaande beraadslagingen over de herziening der grondwet moogt willen in aanmerking nemen, waardoor U Edel Mogenden de welvaart der bevolking zult bevorderen en eensgezindheid en orde in ons rijk zult bevestigen, welke laatste geheel afhangen van de aanstaande grondwets-herziening.
´Hetwelk doende, U Edel Mogend. Dw. Dienaren,
17 april 1848
(Was Get.) J. Tenkink
W.S. ten Bokkel Huinink, op Helderkamp
J.E. Egberts, verzoekt tevens vrijheid van onderwijs en afschaffing der heerlijke regten
G.J. Rosen, op Scholtenhuis
L.D.J. Hesselink, op Kossink
T. Hesselink, op Vriezen
R. Tenkink, op Tenkink
E. de Roos, op Honders; verzoekt tevens vrijheid van onderwijs
F. Hijink, op Hijink
G.J. Esselink, op Lammers
G. Tenkink, op Lintum
J.H. Boeijink, op Boeijink
B.T.J. Grimmelt, verzoekt teven vrijheid van onderwijs en afschaffing van heerlijke regten:
J.A. Scholten
J. Hesselink, op Freriks
E.T. Meerdink
G.J. Balink
J. H. Lindeman, verzoekende ook afschaffing van heerlijke regten.
W. Hesselink
J.W. Roerdink
M. Beukenhorst
H. Swijtink, verzoekt teven scheiding van kerk en staat.
J.W. Esselink, op Elink
J.D. Boeijink, op Sellink
B. Vriezen, op Deunk
J.W. Hijink
D. Beukenhorst.`

Bronnen:

1. Register-kerk Afgescheiden Gemeente Winterswijk
2. Historische Schets van de vestiging en geschiedenis van de Gemeente van Clymerhill van 1844-1901
3 J.H te Kulve – Familiegescheidenis van de te Kulves – 2007
⦁ J.A.A. Hartland – De geschiedenis van de Nederlandse Emigratie tot de 2e Wereldoorlog – Den Haag 1959.

Lees verder