oudwwijk
Digitaal erfgoed

Emigratie 1800-1900 Winterswijk

DE EERSTE EMIGRATIEGOLF TOT EN MET 1850
SITUATIE IN WINTERSWIJK
Vanuit Winterswijk en omstreken kwam er een golf op gang. In 1844 vertrokken 38 personen uit de gemeente Winterswijk. Het betrof een groep personen uit met name Dorpsbuurt, Meddo en Henxel. In 1845 werd het al een groep van 187 personen, waarbij het opvalt de relatieve hoge vertegenwoordiging uit de buurtschappen Henxel, Huppel, Meddo en Dorpbuurt. Miste en Corle kenden tot dan toe nog amper emigranten!


Bron: 7 mei 1845, Arnhemsche Courant

Uit de buurtschap Kotten emigreerden tussen 1845 en 1850 148 personen op een geschatte bevolking van 600 personen. Alleen al in de eerste drie jaar keerden 102 personen de buurtschap Kotten de rug toe, waaronder de meeste Afgescheidenen in deze buurtschap (1).

 19 Augustus 1846 schreef de Arnhemsche Courant.

Te Winkel schreef op 8 januari 1848 in zijn dagboek: ‘ Den 8 januari 1848 kregen een brief van mijn broer Gerrit van Buffalo uit Amerika waaruit bleek alle zijne 4 kinderen benevens verscheiden van zijne reisgenoten reeds dood waren. Verder dat de stoomboot waarmede de andere afgescheidenen naar West – Consin wilden varen gesprongen is zodat er weinig van zijn geredt”. Hij vervolgt: ‘Den 1 februari 1848 Tans hoorde men ook dat onze afgescheidenen die in Augustus naar Amerika zijn vertrokken daar meest alle verongelukt zijn. De …van hier en Bredevoort lieten het in de Courant zetten en er kwam op f 40,35 naderhand nog f 30,-.’

Deze berichten moeten een verpletterende indruk hebben gemaakt op de achterblijvers.
In 1848 durfde slechts een enkele Kottenaar na de enorme Phoenix-ramp op het Michiganmeer het ruime sop te kiezen, waar nogal wat buurtgenoten bij betrokken waren. Uit de gemeente Winterswijk vertrokken desondanks nog 78 personen. Waarschijnlijk waren een aantal al onderweg eer het slechte nieuws Winterswijk bereikte. Velen vertrokken in de zomer en nazomer.
Dit had tot gevolg dat met name in het jaar 1847 een aantal huizen leeg kwamen te staan

2.2 KRITIEK OP EN AANJAGEN VAN DE LANDVERHUIZING
In 1846 verscheen het boekje ‘Landverhuizing, of waarom bevorderen wij de landverhuizing wel naar Noord-Amerika en niet naar Java?”. De overheid zag een uittocht naar Java niet zitten. De schrijvers waren twee Arnhemse Afgescheiden predikanten A.C van Raalte en A. Brummelkamp. Zij beïnvloedden met dit boekje zeker de Achterhoek. 
De Arnhemse Courant constateerde op 12 januari 1847.

‘Niettemin rigt zich de Nederlandse landverhuizing, welke in deze dagen bedenkelijke toeneemt, met opoffering van vele voordelen, hoofdzakelijk naar Amerikaansche vrijstaten.’

De krant bracht in het nummer van 7 juli enige verfijning in haar mening. ‘De zucht tot verhuizing naar Noord-Amerika zich hoe langer zoo meer ontwikkelde, en steeds wordende aangewakkerd door de van tijd tot tijd in de gemeente ontvangen gunstigen berichten van verhuisden. Zoo, is het te voorzien, dat de vermindering van bevolking in dit gewest (Gld.) aanzienelijk zal worden. Geen middel kan baten, om deze overdreven neiging te keer te gaan.……De godsdienst daarenboven door sommigen tot middel gebruikt om hunne geloofsgenoten tot de overtocht naar het vrije Amerika aan te sporen heeft krachtig bijgedragen om die zucht tot verhuizing te verspreiden en vele ligtvaardiglijk doen besluiten om den vaderlandschen bodem vaarwel te zeggen.’

In Winterswijk lijkt dit beeld te worden bevestigd, want het aantal lidmaten van de Christelijke Afgescheidene Gemeente nam van 1844 t.m. 1847 met 76 personen toe. Hiervan waren zestig leden binnen een beperkt aantal jaren geëmigreerd (2). Echter, de grootste groep van emigranten waren geen Afgescheidenen en voor hen moest er andere doorslaggevende redenen zijn geweest om te emigreren. Economische redenen lagen dan voor de hand gezien de situatie in Winterswijk .

Rond 1847 werd de spotgedreven met de landverhuizers

Bronnen:
⦁ Emigrantenlijst tussen 1839 en 1890 – Winterswijk 2006 – Henk te Kulve 
⦁ Naamregister van de leden der Christelijke Afgescheidene Gemeente te Winterswijk – 1841


SITUATIE IN WINTERSWIJK TUSSEN 1850 EN 1875
Volgens het gemeenteverslag van 1853 tastte een hagelbui op 8 juli de oogst aan. Vooral Ratum, Henxel, Kotten, Brinkheurne, Dorp, Dorpsbuurt en het Woold hadden hieronder te lijden. De totale schadepost werd op 64.196,85 gulden geraamd. De gemeente besloot om behoeftigen te ondersteunen (Gemeenteverslag 1853). In 1854 vertrokken 131 personen naar de V.S. en in 1855 gingen 81 personen. Ook de Krimoorlog veroorzaakte een verhoging van het prijspeil. In 1856 was de oogst gunstig en daardoor konden de boeren hoge prijzen betaald krijgen (1). Echter, in 1856 en 1857 vertrokken respectievelijk 101 en 60 personen. Met het schip de South Caroline vertrokken een groot aantal personen. De meeste emigranten bleven in groepen reizen. 
De weerslag op de lokale economie als gevolge van de emigratie moet in die tijd gigantisch zijn geweest. Tussen 1851 en 1860 daalde het inwonersaantal van Winterswijk van 7647 naar 7377 als gevolge van een vertrekoverschot (2). Huizen en boerderij stonden leeg, terwijl de huizenprijzen met een tiental procenten daalde.
In Winterswijk noopte dit in 1864 tot maatregelen om onder andere een plaatselijke afdeling van de Geldersche-Overijsselsche Maatschappij van Landbouw op te richten (3). Dit was het begin van een krachtenbundeling.
In Amerika was toen de Homestead Act aangenomen, waarbij emigranten 125 acre land konden krijgen, mits ze er minstens vijf jaar op woonden, ontgonnen en de grond bewerkten (4). Dit klonk bij vele pachters als muziek in de oren, want de druk op grondbezit nam in Winterswijk toe. In 1830 hadden volgens het kadaster 829 eigenaren de grond inclusief de markegronden in hun bezit, terwijl in 1880 dat er 1791 eigenaren waren.
In 1865 regeerde Koning Winter met strenge hand tot en met april. De maanden mei en juni waren te koud door de vele nachtvorst. Het gevolg was dat er veel schade was aan de boekweit en aardappelen. De opbrengst van vruchtbomen was ‘bijna niets’ volgens het gemeenteverslag van dat jaar. Een hagelbui, aardappelziekte en konijnenoverlast maakten het de boeren in 1866 niet gemakkelijker. In 1868 bracht nachtvorst opnieuw veel schade toe aan de aardappelen en de boekweit met het gevolg dat de hele oogst mislukte (5). Ene Gerrit Lammers (van Mekers Dorpbuurt) kwam vanuit East Oostburg, Wisconsin terug om in Aalten en Winterswijk een groep te charteren (6). Het slechte weer en de overtuiging van Lammers deed een grote groep Winterswijkers besluiten om naar met name Wisconsin te trekken, vooral in Kotten en Woold richtte men zich hierop. Het aantal van 212 personen vertrok.



Het emigrantengezin van Jan Willem Boeijink dat in eind juni 1869 met een groep naar Wisconsin vertrok. Eerste rij v.l.n.r.: Jan Willem Boeijink, Harmina Boeijnk (dochter) en echtgenote Johanna Catharina Sikkink.
Tweede rij v.l.n.r.: Janna Renskers, Jan Hendrik Renskers en Johanna Catharina Boeijnk


In Kotten pakten in 1869 een aantal families naar aanleiding hiervan de koffers, nl. Sikkink (Bemers), Renskers (Hondersmaat), Plekenpol(Honderslo), Boeijink (Oossink), Rensink (Kuper), Dulmus (Hesselink/Broeder). Zij scheepten zich via Liverpool in op de Nestorian. Met een grotere groep reisden zij af naar Wisconsin.
In 1871 mislukte de rogge- en aardappeloogst. Er was genoeg woeste grond voorradig, maar een gebrek aan meststof hield de productieverhoging in Winterswijk tegen (7).

Bronnen:
⦁ Gemeenteverslagen Winterswijk van 1851 en 1860 
⦁ Gemeenteverslagen Winterswijk van de jaren 1853, 1854 en 1856
⦁ Honderd jaar Gelderse Maatschappij van Landbouw Winterswijk; 1966
⦁ Homestead Act
⦁ Gemeenteverslagen Winterswijk van 1865, 1866, 1868
⦁ Oostburg Haven of Hope in a new land;pagina 11)
⦁ Gemeenteverslag Winterswijk van 1871