oudwwijk
Digitaal erfgoed

De Familie Scholten -Koloniale waren-Manufacturen




1.Derk Scholten

Geb: 13-02-1760 Winterswijk
Ovl: 18-09-1826 Winterswijk (66)
Koopman Winkelier

Echtg: 23-02-1787 Groenlo
Willemina Margrita van Wullen
Bapt: 04-08-1765 Amsterdam
Ovl: 13-09-1800 Winterswijk (35)
Kinderen: 7
w.o.
2.HENDRIK SCHOLTEN (1789)
2.ALBERT SCHOLTEN (1795)

Echtg: 22-07-1803 Winterswijk  
Anna Catharina Esselink
Geb: 16-02-1777 Winterswijk
Ovl:10-01-1817 Winterswijk (39)
Kinderen: 3

Echtg: 27-07-1820 Winterswijk
Berendina Beestman
Geb: 12-07-1796 Aalten
Ovl: 21-12-1871 Winterswijk (75)
Kinderen: 1

2.Hendrik Scholten

Geb: 26-09-1789 Winterswijk
Ovl: 20-10-1883 Winterswijk (94)
Echtg: 01-05-1818 Neede
Berendina ter Weeme
Geb: 19-07-1789 Neede
Ovl: 23-08-1873 Winterswijk (84)
WOOLDSTRAAT 8

Links villa Hendrik en Berendina

2.Albert Scholten

Geb:11-03-1795 Winterswijk
Ovl:02-07-1837 Winterswijk (42)
Winkelier
Echtg: 29-06-1820 Dinxperlo
Johanna Arnolda Boland
Geb:27-02-1800 Dinxperlo
Ovl: 21-05-1855 Winterswijk (55)
Kinderen: 9 w.o.
3.Johannes Arnoldus Scholten (1821-1913)
WOOLDSTRAAT 26


3.Johannes Arnoldus Scholten

Geb: 02-04-1821 Winterswijk
Ovl: 24-12-1913 Winterswijk (92)
Echtg: 05-10-1852 Dortmund
Laura Dulheuer
Geb: 26-11-1826 Emmerik
Ovl: 25-09-1904 Winterswijk (77)
Kinderen: 4
WOOLDSTRAAT 26

Plm.1900:
2 kinderen van Albert, 2 van Johanna (Lokker) en waarschijnlijk 2 van Wilhelmina (Hoopen)

1897 Fam.Johannes Scholten achter pand Wooldstraat
In het midden Johannes Arnoldus en Laura Dulheuer.
‘Tabak, Thee, Koffie, kruidenierswaren’

Laura Dulheuer
Johannes Arnoldus Scholten
.Hendrik Frans Scholten
1916 gekocht door Meijnen
Wooldstraat A955 – 26

Kinderen:

4.Albert Scholten 

Geb: 27-06-1854 Winterswijk
Ovl: 08-01-1943 Winterswijk (88)
Koopman
Echtg: 24-08-1888 Neede 
Johanna Catharina ten Hoopen ten 
Geb: 24-08-1856 Neede
Ovl: 26-03-1926 Winterswijk (69)
Kinderen:2
Johannes Arnoldus Scholten 20-02-1890 (S.J.C.Andre de la Porte)
Harmina Margaretha Scholten 07-10-1892
Echtg: 08-04-1914 Gescheiden: 25-06-1925
(Wijtze Heldt-16-08-1879 -ovl.12-10-1926) zoon van B.H.Heldt )
Hertrouwd: 22-05-1926 Johanna ten Cate
WOOLDSTRAAT 26 – SPOORSTRAAT 29 VILLA NOVA
(Voorheen Christina Roelvink-Paschen (1848-1916)

Rechts Villa Nova
Gebouwd 1899 in opdracht C.Roelvink-Paschen

4.Johanna Arnolda Scholten 

Geb: 30-09-1857 Winterswijk
Ovl: 29-09-1944 Winterswijk (86)
Echtg: 05-07-1882 Winterswijk 
Herbert Herbertze Lokker 
Geb: 31-07-1846 Dirksland (Z.H.)
Ovl: 08-04-1922 Winterswijk (75)
Hoofdopzichter bij de H.IJ.S.M.
ZONNEBRINK 11
Kinderen:2
Johannes Lokker 18-09-1886 Weesp
Laura Johanna Lokker 1891-1975 Albert Beukenhorst (1892-1947)
(zie Industrie-Koffiebranders-Beukenhorst)

Rechts woning Lokker-Scholten

4.Hendrik Frans Scholten

Geb: 13-12-1860
Ovl: 16-02-1885 (24)

4.Wilhelmina Louise Scholten 

Geb:28-02-1864 Winterswijk
Ovl:28-11-1951 Heemstede (87)
Echtg: 13-08-1890 Winterswijk
Arend Jan ten Hoopen 
Geb: 17-03-1856 Rotterdam
Ovl: 31-10-1933 Breda
Koopman
Kinderen:2
Gerhardus Arnoldus ten Hoopen 10-02-1893 -ovl.25-01-1974 -Ing.
Hendrik Frans ten Hoopen 07-07-1895 ovl.09-05-1982 (86) arts


 

Lees verder

Boezemvrienden

Salomon Toebes en Steven Hendrik Meerdink zijn boezemvrienden.
Salomon 49 is getrouwd met Bertha van Dijk (47) en hebben samen een zoon van 13, Gerrit.
Steven Hendrik Meerdink is vrijgezel en woont samen met zijn 80-jarige vader en zijn 54-jarige ongehuwde zus.
Steven heeft een kruidenierswinkeltje aan de Wooldstraat 27 en Salomon werkt al meer dan 29 jaar op het gemeentehuis, waarvan de laatste 6 jaar als de secretaris van de burgemeester.
Beide zijn ze toe aan een welverdiende vakantie na een periode van harde arbeid. Ze besluiten enkele dagen naar Amsterdam te gaan.
Ook Bertha, de vrouw van Salomon had hem gezegd, maar eens even goed rust te nemen.
Woensdag 11 september 1918 neemt hij afscheid op zijn werk en zijn baas, Burgemeester Gerard van Nispen wenst Salomon fijne dagen inAmsterdam en een goede reis.
Vrijdagmorgen 13 september 1918 vertrekt Salomon dan eindelijk met zijn boezemvriend Steven met de eerste trein van station Winterswijk naar Amsterdam.
Ook Coenraad Donia (40) vervoegt zich bij Salomon en Steven.
Hij woont aan het Molenpad en is handelsreiziger in textiel. Ook hij moet naar Amsterdam en wil graag samen met de twee vrienden reizen.
Ook William van Otterloo, inspecteur bij de spoorwegen, vervoegt zich in de trein. Ook hij moet naar Amsterdam.
William van Otterloo is de vader van Jan William van Otterloo, de beroemde dirigent die in 1970 zal omkomen bij een auto-ongeluk in Melbourne en grootvader van de beroemde componist Rogier van Otterloo.

In Apeldoorn worden meerdere coupe’s aangekoppeld.
De Winterswijkse boezemvrienden zitten in een van de eerste coupes. Coenraad Donia treft op het station een bevriende relatie aan en besluit nadat hij afscheid heeft genomen van Salomon en Steven zich bij zijn relatie te voegen, die een plaats heeft in een van de laatste coupes.

Na Hilversum zijn ze bijna in Amsterdam waar de trein om 10.40 moet aankomen. Er is daarna nog een stop op station Weesp. Het is 10.25
Bij het oprijden van de helling van het station Weesp naar de brug over het Merwedekanaal (later Amsterdam-Rijnkanaal genoemd) slaat het noodlot toe. De machinist merkt dat de grond onder de trein wegzakt.
Met alle kracht brengt hij de remmen in werking en weet locomotief net op de brug tot stilstand te krijgen. Echter het leed zal toeslaan.
Drie houten treinstellen, waarin ook Salomon en Steven zaten, zakten van het talud af en schoven in en op elkaar. Het werd een complete chaos.
De laatste rijtuigen van de 11 rijstellen van de trein ontspoorden wel, maar bleven op de spoorbaan staan.
Een vreselijk moment van verdwazing gevolgd door langdurig gegil en gekrijs. De hulpverlening kwam al snel opgang, ook door een grote groep militairen die in de buurt waren. Vanuit Amsterdam kwamen doctoren en verplegend personeel, evenals een Rode Kruistrein.
In totaal zullen er 41 doden en 42 gewonden vallen bij deze grootste treinramp in de Nederlandse geschiedenis tot 1962.
Salomon Toebes en Steven Meerdink kwamen beiden om. Willem van Otterloo raakt zwaar gewond en zal tot in de december in het ziekenhuis verblijven. Coenraad Donia bleef ongedeerd had zijn leven te danken doordat hij in Apeldoorn van coupe wisselde.

Dinsdag 17 september 1918 kwamen Salomon en Steven met de trein van 13.18 aan op station Winterswijk, waarna ze beiden dezelfde middag nog begraven werden op de algemene begraafplaats.
Salomon Toebes om 14.00 uur en Steven Meerdink om 16.00 uur.

Salomon Toebes ernstige zieke vrouw overlijd in juni het jaar erop en zoon Gerrit blijft op 13-jarige leeftijd alleen achter.
Hij gaat naar familie in Zelhem en zal later eerst terug komen naar Winterswijk om te trouwen met Barendina Meijerink.
voordat beiden zich vestigen in Den Haag, waar Gerrit inmiddels ook de titel Mr. mag dragen,

Het kruidenierswinkeltje van Steven Meerdink, die bekend stond als echte kindervriend, aan de Wooldstraat (nu Kruidvat) wordt m.i.v. 01 januari 1919 overgenomen door knecht Gerrit Jan Oonk, die deze tot 1953 zal voortzetten.


Hans Tenbergen, 2022

‘Samen uit, samen thuis’









Genealogie

Salomon Toebes – Steven Hendrik Meerdink

Salomon Toebes (49)

Gemeente-secretaris
Bestuurslid Volksfeest
Geb: 06-11-1869 Winterswijk
Ovl: 13-09-1918 Muiden
Echtg: 19-06-1898 Zelhem
Engelbertina Geertruida van Dijk (Bertha)
Geb: 25-02-1871 te Zelhem
Ovl: 02-06-1919 Winterswijk
Zoon:
Mr. Gerrit Willem Toebes
Geb: 12-08-1905 Winterswijk
Ovl:
Echtg:
Barendina Gerharda Meijerink
Geb: 29-12-1905 Winterswijk
Ovl: 14-08-1970 (64)

Steven Hendrik Meerdink (52)


Kruidenier -Wooldstraat 27
Kindervriend -leider kinderspelen
Geb: 27-04-1866 Winterswijk
Ovl: 13-09-1918 Muiden
Verzorgde zijn 80-jarige vader -koopman/winkelier(1831-1921) en zijn ongehuwde zuster (1864-1944)

Coenraad Donia

Mede-reiziger
Geb: 05-05-1878 Franeker
Ovl:10-02-1958 Vlieland (79)
Agenturen in textiel
Molenpad 2

William Frederik Otterloo

Geb: 09-05-1869 Utrecht
Ovl: 19-09-1936 Scheveningen
Insp.H.IJ.S.M. m.i.v.01-04-1916.
Vader van Jan Willem Otterloo 1907 winterswijk-1970 – dirigent
Grootvader van Rogier van Otterloo (1941-1988)
componist, arrangeur, pianist en dirigent.

Lees verder

Heinrich van Bremen

Hemelvaartsdag 20 mei 1909

De gereformeerde gemeenschap komt samen op het Laarberg aan de Corleseweg.
Het is een hoogtijdag en ook alle kinderen horen erbij.
Alleen de 13-jarige Hendrik Geurkink v.d. Kottenseweg is er niet bij.
Hij heeft straf van zijn vader Johan en moet thuis blijven.
Hij is na schooltijd niet alle klanten aan gegaan met de melkwagen en hij moet maar eens leren dat hij niemand vergeten mag.
Familie Geurkink is een groot gezin van zes jongens en een paar meisjes.

Maar kleine Hendrik is een avonturier.
Als er ergens kattenkwaad werd uitgehaald, was Hendrik altijd haantje de voorste.
Hij had al eens tegen zijn neefje Gerrit gezegd:
„Ik loop nog een keer van huis weg. Ik wil naar Amerika. Ga je mee?”


Alleen thuis pakt Hendrik het geldkistje en haalt er f 50 uit.
Reisgeld had hij nu.
Hij pakte een stukje papier en schreef erop:
‘Ik ga over zee naar Amerika, ik wens vader en moeder het beste toe en zal later de f 50 terug zenden’
‘s Avonds als de familie Geurkink terugkomt van de Laarberg is Hendrik niet thuis.
Vader Johan heeft al direct een bang vermoeden en slaat een blik in het geldkistje. f 50,- weg en het briefje: ‘Ik ga over zee naar Amerika’ .

Vader springt gelijk op zijn fiets richting Borken, want hij heeft het vermoeden dat hij daar Hendrik zal vinden.
Hendrik echter zit dan al in een logement in Deventer.
Hij was met de trein van vier uur ‘s middags vertrokken.
Zover is hij die eerste dag gekomen.
De volgende dag wil hij namelijk naar Hamburg om daar een boot te kunnen krijgen naar Amerika.

De logementhouder vertrouwt het niet en stelt voordat hij de politie wil waarschuwen Hendrik een aantal vragen.
Maar Hendrik krijg je maar niet zo te pakken.
Hij vertelt de logementhouder dat zijn vader veehandelaar is en morgen naar de veemarkt komt in Deventer en dan samen met zijn vader weer naar huis gaat.

De logementhouder is gerustgesteld.
De volgende morgen, vrijdag pakt Hendrik de trein naar het noorden en weet zelfs de havenstad Bremen in Duitsland te bereiken.
Vader Johan zit intussen niet stil.
Hij kent zijn zoon Hendrik als geen ander en vermoed dat Hendrik naar Hamburg is vertrokken,

Hendrik had namelijk al vaker thuis gezegd dat hij een wereldreis wilde maken en noemde dan vaak de grote stad Hamburg.
Kleine Hendrik kijkt inmiddels zijn ogen uit in de grote havenstad Bremen. Zoiets had hij nog nooit gezien.
Zijn f 50 heeft hij inmiddels op en met het beetje Duits dat hij kan informeert hij hoe hij naar Amerika kan komen.
Dat zal niet zo makkelijk gaan.
Niet omdat hij pas dertien is, een jongen van dertien kan al flink aan het werk gezet worden.
Maar hij heeft geen papieren en dat is de grote moeilijkheid.

Hendrik loopt alle schepen af, maar overal schudden ze ‘Nee’.
In een zeemanskroeg probeert hij het opnieuw en ze zullen voor hem uitkijken.
Om aan eten en een slaapplaats te komen gaat hij helpen in de kroeg.
De volgende dag heeft Hendrik meer geluk.
De matrozen vertellen hem dat hij zaterdag 29 mei mee kan met een koopvaardijboot als lichtmatroos, voor acht maanden naar Australie.

De dagen wachtende op vertrek in het matrozenlogement vult Hendrik met het bedienen in de kroeg.
Vader Johan is inmiddels in Hamburg, maar de pogingen om Hendrik met hulp van de politie te vinden in de havenstad blijven vruchteloos.
Dan komt de melding dat er een jongen dood gevonden is in het water en vader Geurkink krijgt angstige uren te doorstaan.
Echter het blijkt niet zijn Hendrik te zijn.


Ook begint de politie te informeren in Bremen en dan opeens komt er een politiebeambte binnen dat ze waarschijnlijk Hendrik hebben gevonden.
In Bremen is een jongen die zich Heinrich noemt en zelfs is er een photographie van gemaakt.
Bij het tonen van het portret zegt vader Geurkink met blijdschap dat deze Heinrich zijn Hendrik is.

De politiebeambte vergezelde vader Geurkink naar Bremen naar het matrozenlogement en bij het tonen van de photo zeggen de matrozen:
‘Ja, dat is onze Heinrich’
Heinrich wordt dan opgehaald en ineens staat hij oog in oog met zijn vader. De moed zakt hem daarbij in de schoenen, hij had zo uitgekeken naar zijn komende wereldreis van acht maanden.
Hendrik vind het ook weer niet erg de thuis reis naar Winterswijk te moeten aanvaarden, alhoewel hij liever de zeereis had ondernomen.

Donderdagmorgen, een week na Hemelvaartsdag, twee dagen voor zijn vertrek, zat hij ‘s morgens om zes uur weer aan de keukentafel aan de Kottenseweg.
Zijn werk als melkbezorger moest weer hervat worden.

Heinrich heeft geen straf gekregen, zijn ouders waren veel te blij dat ze hun Hendrik weer terug hadden.
Maar hij heeft er wel een bijnaam aan over gehouden.
Zijn kameraden waar hij altijd kattenkwaad mee uithaalde noemden hem voortaan: Heinrich von Bremen.

Toch kreeg Hendrik zijn zin.
Twee jaar later emigreerde het gezin Geurkink naar Amerika.
Op een boerderij.
Maar ja, Hendrik kennende was het hem daar te stil en samen met zijn zus Siena trok hij naar Chicago voor avonturen.
Allerlei werk heeft hij daar verricht. ‘Ik was ook nog een tijdje cowboy’

Maar dan opeens zijn zijn Wilde Westen haren verdwenen.
Hij is getrouwd, gaat studeren, wordt leraar en zal 35 jaar, tot 1961, onderwijs geven in Duits (‘Hendrik = Heinrich’) en Europese geschiedenis (‘Bremen en Hamburg zijn havensteden’) aan de Hogeschool in Michigan.

In 1966 gaat, hij kan het niet laten, toch weer even op wereldreis.
Naar Winterswijk.
En even naar Velp, want daar woont een meisje waar hij vroeger een beetje verliefd op was.


Hans Tenbergen, 2022



Genealogie


Ouders:
Johan Geurkink 
Geb: 18-05-1868 Winterswijk-Miste
ovl: 06-07-1927 Pease Minnesota
Echtg: 06-11-1891
Hanna Fredrika Kuenen
Geb: 07-11-1865 Winterswijk-Kotten
Ovl.03-07-1949 Pease Minnesota

Kinderen:

1.Maria Gesiena Geurkink 22-07-1892 – 08-07-1979
2.Jan Hendrik  1893 (ovl)
3.Jan Willem Geurkink  03-07-1894 – 25-03-1978 Baldwin USA

4.JAN HENDRIK GEURKINK (‘Heinrich’) 06-01-1896  -Brownsville 1982

5.Frederik Jan 12-09-1897
6.Johanna Fredrika Geurkink 30-08-1898
7.Frederik Jan Geurkink 07-06-1900 11-07-1900
8.Johannes Geurkink 05-11-1901
9.Frederik Jan Geurkink 12-04-1903
10.Gerrit Frederik Geurkink 10-09-1904
11.Gerrit Willem Geurkink 30-06-1906
12.Jan Abraham Geurkink 01-11-1907

Lees verder

Willy Lengwenus

Kotten

Een leven tussen voetbal en accordeon

50 + KRANT, uitgave 25 januari 2018

Door Erik Meinen

Zelfs Abe Lenstra kon Willy Lengwenus niet overhalen om prof te worden

De jaren ’50 zijn de hoogtijdagen van de voetbalvereniging W.V.C.
Bij thuiswedstrijden passeren duizenden bezoekers de toegangspoort aan de Morgenzonweg.
Speciale aandacht gaat uit naar de smalle en behendige linksbuiten van de geelzwarten. De speler met de dunne beentjes, die het heel ver had kunnen schoppen- velen spraken al van het Nederlands elftal – als niet een andere liefhebberij dit in de weg had gestaan.
Zijn naam: Willy Lengwenus

Accordeon

Als na de Eerste wereldoorlog het verdrag van Versailles en de daaruit voortvloeiende herstelbetalingen Duitsland in een diepe economische malaise storten, zoekt de uit het Ruhrgebied afkomstige Hans Lengwenus zijn heil over de grens in de Winterswijkse buurtschap Kotten. Daar ontmoet hij zijn vrouw Marie die ook uit Duitsland komt. samen bouwen ze een boerderijtje aan de Bekeringsweg. Op 19 december 1924 wordt hun eerste zoon Willy geboren.
Het blijkt een jochie met meerdere talenten te zijn. Op 13-jarige leeftijd begint Willy te spelen op een trekharmonica. Hij schakelt al snel over op accordeon en neemt les bij prive-leraar Ab Peters. Als in 1940 de Kottense muziekvereniging Concordia haar 20-jarige bestaan viert, wordt in de krant reeds het virtuoze accordeonspel van de jeugdige Willy gememoreerd. Vanaf 1940 speelt Willy in het viermansorkest van Peters.
Elk orkest moet in de oorlog lid zijn van de Kultuurkamer en beschikken over een goedgekeurd repertoire om in het openbaar op te mogen treden. Met deze zogenaamde ‘stijlvergunning’ wordt het onmogelijk Engelse of Amerikaanse muziek uit te voeren.
Alleen beroepsmusici kunnen over zo’n vergunning beschikken. Willy, die werkt in de naaizaal van weverij Meijerink aan de Beuzenes, mag alleen invallen als beroepsmuzikanten verhinderd of elders bezet zijn.
Gelukkig voor hem gebeurt dit regelmatig. Met de accordeon op de bagagedrager van zijn fiets begeeft Willy zich naar bruiloften en feesten, die vaak op de deel van een boerderij worden gegeven.

‘Alle belle nao Willy’

Tegelijk met het musiceren ontwikkelt Willy zich tot een groot voetbaltalent.
Al voor het uitbreken van de oorlog is de dan pas 15-jarige boerenzoon de doelpuntenmachine van voetbalvereniging Kotten.
‘Alle belle nao Willy’ luidt het motto bij de club. Gedurende de oorlogsjaren komt de voetbalcompetitie vanwege de Arbeitseinsatz, vervoersproblemen en het gevaar voor oorlogshandelingen steeds verder in de verdrukking. Er worden alleen nog wedstrijden gespeeld tegen verenigingen uit de directe omgeving. Het leidt tot de oprichting van clubs in Ratum, Meddo en het Vosseveld en het ontstaan van een boerencompetitie.
‘In het Woold zijn korte tijd zelfs twee clubs actief: Voor-Woold (blauw-wit) en Achter-Woold (Wooldsche boys).
Voor Willy Lengwenus heeft de oorlog een verschrikkelijk einde.

Zijn jongere broer Frits, die af en toe als drummer meespeelt op bruiloften en partijen, komt op 17-jarige leeftijd om het leven als hij aan het werk is in Sudlohn en dit Duitse stadje net als vele andere dorpen en steden in de grensstreek, in maart 1945 door de geallieerden wordt gebombardeerd.

Behendige linksbuiten

Om zijn voetbaltalenten beter tot zijn recht te laten komen vraagt Willy in 1947 overschrijving aan naar voetbalvereniging WVC. Deze club is op dat moment actief in de tweede klasse van de KNVB, de op een na hoogste afdeling in ons land.
Vanwege zijn vele verplichtingen als muzikant traint Willy vrijwel nooit mee met WVC. Voor de elftalcommissie van WVC is dit geen enkel probleem, men weet de kwaliteiten van Lengwenus als voetballer op juiste waarde te schatten. Thuis op de boerderij in Kotten oefent Willy op een afgebakend veldje met doel. Het ‘afwerken’ – met links of rechts, dat maakt niet uit- is zijn specialiteit. Vanuit alle standen knalt Willy de bal tussen de palen tegen het varkensgaas, een bezigheid die hij uren kan volhouden.
Bij WVC valt de linksbuiten met een ‘neusje voor het doel’ al snel op.
Bij thuiswedstrijden – vaak door zo’n 2000 tot 3000 toeschouwers bezocht – wordt ‘unzen Willy’ ook door vele Kottenaren aangemoedigd.
Willy komt al snel uit voor het Oostelijk Elftal en het Zwaluwenelftal ( een soort Jong Oranje) van de KNVB.
Een grote schare Winterswijkse fans reist met hem mee. In de sportverslagen van de krant steekt men de loftrompet over Lengwenus, wiens naam overigens steevast foutief gespeld wordt.
Langwenus, Langwenes of Lengwenes.
Als hij met het Oostelijk elftal tegen Noord speelt schrijft ‘Het Vrije Volk’:
‘Een klein pittig kereltje, een tweede (red;Kees) Rijvers, maar nog kleiner en lichter. Zo licht dat zwaargewicht Jan Lenstra (red.de broer van Abe) hem telkens langs zich heen zag glippen’

In april 1949 wordt Willy zelfs geselecteerd voor het Nederlands bondselftal als deze een vriendschappelijke wedstrijd speelt tegen het Engelse Middle-sex Wanderers. Het bondselftal verliest teleurstellend met 2-5. Alleen de snelle en behendige linksbuiten Lengwenus kan de kenners, aldus de verslagen in de diverse landelijke dagbladen, bekoren.
Ondanks zijn vaak uitstekende spel bij de vertegenwoordigende elftallen speelt Willy er niet graag. Hij vindt het bij WVC allemaal veel gemoedelijker. Tussen al die vreemde gasten kan Willy niet aarden.
Hij mist bovendien zijn ‘aangever’ Wim Pennings, de linksbinnen die hem bij zijn club steeds laat excelleren door hem van afgemeten passes te voorzien.

Orkest Lenwenus

Tussen alle bedrijven door richt Willy in 1950 zijn eigen band, het orkest Lengwenus op.
Het orkest speelt in verschillende samenstellingen. Willy speelt accordeon en neemt waar nodig de zangpartijen voor zijn rekening.
Drummer in het orkest is Chris Slats, tevens een begenadigd kunstschilder en tekenaar.
Slats is ook paukenist bij het Gelders Orkest. Hij drumt ook vaak bij strijkje Schepel, het bekendste dansorkest van Winterswijk en het orkest dat het langst heeft bestaan.
Twee leden van de familie Schepel, Geert en Roelf, spelen vandaag de dag nog in het Orkest van het Oosten, onlangs nog te zien in het populaire tv-programma Maestro.
Latere drummers in het orkest Lengwenus zijn Toon Toebes en de uit Groenlo afkomstige Hennie ‘swing’ Nieuwenhuis.
Jan Kolthof en Ab Peters zijn de pianisten in Willy’s orkest en de trompet is in goede handen bij Henk Oonk.
Oonk maakt later plaats voor saxofonist Alfred Hahne uit Vragender.
Omdat het repertoire van de Winterswijkse dansorkesten elkaar voor een groot deel overlapt kunnen muzikanten gemakkelijk elders invallen.
Bandleden van het orkest Lengwenus zien we ook terug bij de Lawikeha’s, de W-Boys en het strijkje Wieskamp.
Vanwege zijn bekendheid als voetballer verdient Lengwenus een prima boterham als muzikant.
Het orkest verzorgt onder andere dansavonden bij de harmonie.
Tijdens het volksfeest en als rond de Jacobskerk de ABH-beurs plaats vindt is men present bij cafe Konings op de markt.
De zaken gaan zo voor de wind dat Willy op zondagmiddag na een wedstrijd van WVC alweer in zijn muzikantenpak staat, klaar voor een volgende klus, als de rest van zijn elftal de kleedkamer nog moet opzoeken.
Bij wijze van spreken dan.

Geen profvoetbal

In het seizoen 1953-1954 wordt Bas Paauwe de nieuwe trainer van WVC.
Paauwe heeft jarenlang bij Feyenoord geboetbald en kwam vele malen uit voor het nationale elftal.
De ervaren trainer zorgt voor groot enthousiasme bij de club en onder zijn bezielende leiding wordt WVC kampioen.
Helaas wordt in de nacompetitie promotie misgelopen. Door een herindeling van het competitiemodel promoveert WVC het jaar daarop alsnog naar de eerste klasse van de KNVB.
Paauwe verlaat na twee seizoenen de club. Midden jaren ’50 doet het betaald voetbal zijn intrede in ons land. In een bewogen vergadering op 8 februari 1955 besluit ook WVC zich onder voorbehoud aan te melden voor deelname aan een profcompetitie in het seizoen 1955-1956.
Als later de voorwaarden die door de KNVB gesteld worden, in detail bekend zijn, ziet men hier om financiele redenen uiteindelijk toch van af.
Andere clubs die de gok wel wagen, nemen een kijkje bij WVC, waar op dat moment vele goede voetballers rondlopen.
Willy Lengwenus is de absolute sterspeler van de geelzwarten, maar ook Ben Kist, Wim ten Damme (de vader van zangeres/ actrice Ellen), Ben Renskers, Ap Reessink, Johan ‘Broer’ Aalbers, Frits Paule, Wim Pennings, Ben Polak en Wim Aarnink zijn beroemde spelers. het is echter aan Hennie ‘Bartje’ Oonk de eer om de eerste Winterswijkse voetballer te zijn die in 1955 semi-prof wordt.
De centrumspits die bekend staat om zijn harde schot en zijn kopkracht wordt geschrikt door Sportclub Enschede, dat in dat jaar ook Abe Lenstra (Heerenveen) -Willy’s grote voorbeeld- aan zich weet te binden.
Op voorspraak van Abe wordt ook getracht Lengwenus van WVC los te weken, maar deze hapt niet toe. Lenstra wordt in een laatste poging Willy over te halen op pad gestuurd. De Fries bezoekt de Winterswijker op zijn boerderij in Kotten, de twee voetballen wat, gaan samen kievitseieren zoeken, maar Willy is en blijft onvermurwbaar: vijftig gulden voor een gewonnen wedstrijd, de helft bij een gelijkspel…nee, met zijn orkest kan hij veel meer verdienen.
Willy ziet bovendien erg op tegen het vele reizen en wil hoe dan ook in zijn vertrouwde Kotten blijven wonen.

Voetbalknie

In het seizoen 1957-1958 maakt de bekende voetbalknie, een scheur in de meniscus, een abrupt eind aan de voetballoopbaan van Willy Lengwenus.
Het orkest musiceert mog tot 1960 door. Daarna gaat Willy met Hennie Nieuwenhuis als duo verder. Later maakt Nieuwenhuis plaats voor Hendrik Schurink, die daarvoor in Meddo het dansorkest Spiekerman leidde.
In de loop van de jaren ’70 neemt de populariteit van de traditionele dansorkesten zienderogen af, met name onder de jongere generatie.
Bij veertig- en vijftigjarige huwelijksfeesten blijven de Duitse polka’s , veleta of Spaanse wals nog in trek, maar steeds vaker zit Willy gewoon thuis in Kotten, met zijn geliefde accordeon op schoot.
De muzikant en wellicht beste voetballer die Winterswijk ooit heeft voorgebracht overlijdt in 1991, amper 66 jaar oud.

Erik Meinen is medewerker van het Poparchief Achterhoek en Liemers.
In 2009 eindredacteur boek Popmuziek in Winterswijk




Willy Lengwenus


Ouders:
Willy Lengwenus
August Johann Lengwenus
Geb: 07-08-1900 Stoppenberg (Dld)-
Ovl:01-03-1987 Winterswijk
Echtg: 26-05-1922
Anna Maria Hartmann
Geb: 15-12-1896 Wermelskirchen (Dld)-
Ovl: 24-01-1973 Winterswijk
Woonadres:Kotten 21-II (Lengwenus)-Bekeringweg 7 te Winterswijk Kotten

Kinderen:
WILLY LENGWENUS
Geb: 19-12-1924
Ovl.1991
Echtg; 1957
A.Wassink

Broer:
Frits Lengwenus
Geb: 30-08-1927 Winterswijk
Ovl: 22-03-1945 Borken

Lees verder

Familie ten Houten


De Bankiersfamilie

Jan Gerard ten Houten

Geb:27-08-1766 Amsterdam
Ovl.18-03-1809 Winterswijk
Echtg: 14-02-1788 Amsterdam
Elisabeth Anna Kuijlenburgh
Ged.01-04-1768 Amsterdam
Ovl.23-08.1804 Winterswijk
Kinderen:w.o.
1.Cornelis Pieter ten Houten 1801-1870
2.Jan Gerrit Kraak ten Houten
3.Sara Jacomina ten Houten

Wooldstraat 7
Kruidenier ten Houten
1875: wisseltransatie’s Kantoor ‘Twentse Bank’
01-01-1917 Geldersche Overijsselsche Bankvereniging
1931; Twentse Bank

Singelweg
Villa Engelbartus Frederik Meerdink (1784-1880) en Sara Jacomina ten Houten (1804-1885)
Zij woonden hier met hun zoon Hendrik Jan (1829-1910) en dochter wed.Henriette van der Horst-Meerdink (1833-1887)

Links villa Engelbartus Meerdink en Sara ten Houten in een latere periode

TWEEDE GENERATIE

1. Cornelis Pieter ten Houten

Geb: 29-01-1801 Amsterdam
Ovl: 15-07-1870 Winterswijk
Winkelier

Echtg: 21-04-1830 Winterswijk
Johanna Josina Vaags
Geb: 06-01-1811 Aalten
Ovl: 17-07-1832 Winterswijk (21 jr.)
Kinderen: 1

Echtg: 13-11-1833 Winterswijk
Johanna Pieternella van Dijk
Geb:04-10-1813 Kedichem
Ovl: 01-10-1898 Winterswijk
Kinderen: 9

2.Jan Gerrit Kraak ten Houten

Geb: 29-01-1801 Amsterdam
Ovl: 18-05-1852 Slenkemer, Albanij – Amerka
1847 naar Noord-Amerika
Echtg: 23-03-1826 Aalten
Dela Buenk
Geb: 03-06-1801 Aalten
Ovl: 06-02-1887 Aalten
Kinderen:1

3.Sara Jacomina ten Houten

Geb: 11-05-1804 Bredevoort
Ovl: 25-12-1885 Winterswijk
Echtg: 13-02-1828 Winterswijk
Engelbartus Frederik Meerdink
Winkelier
Geb: 31-12-1784 Winterswijk
Ovl: 06-04-1880 Winterswijk
Kinderen: 6

Links Villa J.G.ten Houten van……… tot 1922 (daarna ‘Doktershuis’)
Voorheen villa Hendrik Scholten (1789-1883)
Rechts-Twentse Bank (sinds 1875) – Fam. ten Houten



DERDE GENERATIE

De kinderen van Cornelis Pieter ten Houten

1.1. Jan Gerhard ten Houten 1831-1833
1.2. Johanna Elisabeth ten Houten 1835-1847
1.3. Engelina Geertruida ten Houten 1836-1841
1.4. Elise Anna ten Houten 1838-1842
1.5. Pieternella ten Houten 1840-1898
1.6. JOHAN GERARD TEN HOUTEN 1843-1922
1.7. Engelina Geertruida ten Houten 1845-1847
1.8. Elibertus Antoon ten Houten 1847-1848
1.9. ENGELBERTUS FREDRIK TEN HOUTEN 1849-1934
1.10.CORNELIS PIETER TEN HOUTEN -Apotheker 1853-1884

Graf Kinderen Cornelis Pieter ten Houten en Johanna Josina Vaags
J.G.ten Houten1843-1922

JOHAN GERARD TEN HOUTEN 1843-1922

O.a
-Lid Provincial Staten 1874-1907
-Wethouder Winterswijk 1889-1913
-Lid Gemeenteraad Winterswijk 1879-1913
-Oprichter/Eerelid Vereeniging Volksfeest
-President Kerkvoogd Hervormde Gemeente W’wijk, sinds 1905

RECHTS
Witte huis (naast ingang Katholieke kerk)
E.F.ten Houten (1849-1934)
C.P. ten Houten (1853-1884)
Apotheker -Wooldstraat 28
Later Apotheker Hes van Zweden, weer later Apotheker-huisarts C.van Schothorst.
Later schoonzoon J.H.Koen, verhuisde naar Wooldstraat 18

1.6. JOHAN GERARD TEN HOUTEN 1843-1922
Geb: 07-03-1843 Winterswijk
Ovl: 19-03-1922 Winterswijk
Wooldstraat 8 -tevens Wethouder
Ridder in de Orde van Oranje Nassau sinds 08-09-1909
Echtg: 31-07-1872 Winterswijk
Hermana Helena ter Pelkwijk
Geb: 06-08-1844 Winterswijk
Ovl: 03-04-1918 Winterswijk
Kinderen: 5
1.6.A. CORNELIS PIETER TEN HOUTEN (1873-1919) -Bankier
Misterstraat 21 (‘Toren’)
1.6.B. Albertus Theodorus ten Houten (1874-1874)
1.6.C  Johanna Peternella ten Houten
1.6.D. ALBERTUS THEODORUS TEN HOUTEN (1877-1933) -Bankier
Wilhelminastraat 29- Villa ‘Ceres’
1.6.E. JOHAN GERRIT TEN HOUTEN (1880-1946) -Bankier
Wilhelminastraat 34-Hoek Prins Hendrikstraat

Fam. Johan Gerard ten Houten(1843) en Hermana Helena ter Pelkwijk (1844)
Staand v.l.n.r.: J.G.ten Houten Jr.(1880), Jetske Wigersma, C.P.ten Houten (1873), Maria Hijink, Herman Dunnewold (1871-1936), Johanna ten Houten (1875-1930), A.Th.te Houten (1877)en Suzanna Boers
Herman Dunnewold was makelaar in Bussum
Links Villa Johan Gerard ten Houten (1843-1922)
Rechts Twentse Bank -Fam.ten Houten
Links met Toren
C.P.ten Houten (1873-1919) gekocht in 1905
Voorheen Marechaussee kazerne
Rechts: Bankier E.F.ten Houten (1849-1934)
Villa Wilhelminastraat J.P. ten Houten (1880-1946)
Later F.T.J.M van Eekelen (Notaris)

VIERDE GENERATIE

1.6.A. CORNELIS PIETER TEN HOUTEN
Geb: 25-06-1873 Winterswijk
Ovl: 02-06-1919 Arnhem
Bankier -Vz.comite Kanaalverbinding
Misterstraat 21 (‘Toren’)
Echtg: 21-05-1902 Winterswijk
Maria Wesselina Margaretha Hijink
Geb: 10-10-1878 Winterswijk
Ovl:27-06-1942 Winterswijk
Kinderen: 4

1.6.D. ALBERTUS THEODORUS TEN HOUTEN
Geb: 27-01-1877 Winterswijk
Ovl: 12-03-1933 Winterswijk
Bankier-Advocaat-Natuurbeschermer

Echtg: 16-06-1910 Zuidland
Suzanna Boers
Geb: 30-05-1873 Nieuw Leusen
Ovl: 10-01-1916 Winterswijk (42 jr.)
WILHELMINASTRAAT 29 – ‘Huize Ceres’
Kinderen: 2

Huize Ceres



Echtg: 06-08-1919 Winterswijk
Hillegonda Albarta Kouwenaar
Geb: 20-02-1866 Brummen
Ovl: 10-03-1948 Winterswijk
Kinderen: 0


Suze Boers 30-05-1875 – 10-01-1916
A.Th. ten Houten 27-01-1877 – 12-03-1933
H.A. Kouwenaar 20-02-1866 19-03-1948

29-04-1938
Mr.A.Th.ten Houtenbank
Mevr.ten Houten, J.Th.Overweg (commissie). Aron van Dam (wethouder)
De Mr.A.Th. ten Houtenbank stond eerst bij de Steengroeve, onthuld 28-04-1934

Er is ook een Mr.A.Th. ten Houtenlaan

1.6.E. JOHAN GERRIT TEN HOUTEN
Geb:29-02-1880 Winterswijk
Ovl: 04-12-1946 Winterswijk
Bankier
Wilhelminastraat 34-Hoek Prins Hendrikstraat
Echtg: 22-05-1906 Leeuwarden
Jetske Wigersma
Geb: 05-01-1881 Leeuwarden
Ovl: 11-04-1956 Enschede
Kinderen: 2

TWEEDE GENERATIE

2. Jan Gerrit Kraak ten Houten (1801-1852)
en Dela Buenk (1801-1887) -Geemigreerd Amerika
Kinderen:1

Derde generatie


De kinderen van Jan Gerrit Kraak ten Houten

2.1. Gerritdina Catharina ten Houten 1833 Aalten-
echtg: Martinus Lambertus Lintum (1822-) Bakker
Beide geemigreerd naar Amerika in 1866

 TWEEDE GENERATIE

3. Sara Jacomina ten Houten
Engelbartus Frederik Meerdink (1784-1880)
en Sara Jacomina ten Houten (1804-1885)
Kinderen: 6

Derde generatie

De kinderen van Sara Jacomina ten Houten

3.1.Hendrik Jan Meerdink 1829-1910 -ongehuwd
3.2.Jan Gerhard Meerdink 1831-1921- echtg: Anna Gerritzen
Kinderen:10
3.3.Henriette Meerdink 1833-1887 -echtg: Willem Arnold van der Horst
Kinderen: 0
3.4.Eliebartus Antoon Meerdink 1835-1892 -echtg: Ida Anna Geziena Bouwmeester
Kinderen: 2
3.5.Susanna Catharina Meerdink 1839-1891-echtg: Cornelis Matthias Temminck 
Kinderen: 0
3.6 Jan Philip Meerdink 1842-1842

Lees verder

De Familie Roelvink



De Notarissen

Jan Berent Roelvink

Rentmeester der Domeinen Prins Willem IV van Oranje Nassau benoemt Jan Berend Roelvink tot Rentmeester van de Kroondomeinen in Bredevoort en de Buenense Hienden, in het rechtsambt Doesburg, Doetinchem en Hummel

Geb: 30-07-1706 Vreden
Ovl: 19-05-1748 Bredevoort
Echtg: 30-07-1726 Vreden
Anna Aleida Satink
(Aleijda Anna was de dochter van Johan Satinck-Bocholt)
Geb:31-10-1705 Winterswijk
Ovl: 01-07-1780 Bredevoort
Kinderen:
1.Harmen Otto Roelvink (02-03-1727 – 09-09-1791) Echtg: E.M.T. Witten
2.Johan Roelvink (23-05-1728 Aalten -29-03-1750 W’wijk)
3.Bernhard Andries Roelvink (12-02-1730 Aalten-1730)
4.Isabella Mechteld Roelvink (30-12-1731 W’wijk- 01-05-1744 W’wijk)
5.BERNARD ANDREAS ROELVINK (28-06-1733-1809) .Echtg: Harmina Abbink
6.Arnold Brochard Roelvink (26-02-1735 W’wijk- 16-07-1746 W’wijk)
7.Willem Jacobus Roelvink (13-01-1737 – ovl.01-03-1812 W’wijk)

Aantekening:
Johan werd daarna Rentmeester tot zijn dood 1750, daarna Harmen die minder geschikt hiervoor was en al snel opgevolgd werd door Bernard Andreas in 1768.


Kleinzoon: Jan Berent Roelvink

EERSTE NOTARIS Winterswijk
Keizerlijk Notaris
Dorp: nr.239
Geb: 10-05-1780 Bredevoort
Ovl: 19-12-1867 Bredevoort
Ouders: BERNARD ANDREAS ROELVINK en Harmina Abbink
Echtg: 07-10-1812
Catharina Becking
Geb: 12-06-1792 Winterswijk
Ovl: 11-12-1860 Winterswijk
Kinderen:8

Foto: Hans Tenbergen

EERSTE HUIS: NAAST R.K.KERK (Tegenover ‘Villa Hesselink’)
Eerst sinds 1729:
Jan Berend Roelvink (1706-1748) en Aleijda Anna Satink
Daarna zoon: Bernard Andreas Roelvink (1733 -1809)
Daarna zijn zoon:
Jan Berent Roelvink (1780-1867)
Hij betrekt omstreeks 1820 ‘Villa Hesselink’)

Omstreeks 1820 bewoond door Jan Berent Roelvink (1780-1867)
Misterstraat
Misterstraat -Achterzijde
Achterste gedeelte woonde Dokter Satink
Het voorste gedeelte is aangebouwd in 1800 (waarschijnlijk 1846)
Ook Notaris Roelvink zou hier nog gewoond hebben ( in onderzoek)



TWEEDE GENERATIE

Kinderen Jan Berent Roelvink en Catharina Becking

1. Harmina Arnolda Roelvink 1813
2. Bernard Andreas Roelvink 1814
3. Henriëtta Everharda Roelvink 1817
4. Anna Johanna Roelvink 1817
5. Wilhelm Arnold 1820 -1820
6. Wilhelm Arnold Roelvink 1821
7. Gesiena Helena Leonarda Roelvink 1823
8. N.N. (23-04-1928)

1. Harmina Arnolda Roelvink

Geb: 25-04-1813 Winterswijk
Ovl: 16-07-1863 Utrecht
Echtg: 18-10-1841 Winterswijk
Louis Réné van Ouwenaller (later getrouwd mat Anna Johanna)
Geb: 11-02-1810 Amsterdam
Ovl: 01-05-1871 Utrecht
Kinderen:6
Joan Bernard Rene van Ouwenaller (07-08-1842 Winterswijk)
Henric Frans Rene van Ouwenaller (31-05-1844 Tiel)
Christine catharine van Ouwenaller (06-02-1846 Vianen)
Maria Henrietta Anna v. Ouwenaller (01-12-1847 Breda-12-02-1848 Breda)
Maria Henrietta Anna van Ouwenaller (17-02-1849 Nijmegen)
Frans Louis Rene van Ouwenaller (08-09-1854 Leiden)

2.Bernard Andreas Roelvink

Geb: 20-10-1814 Winterswijk
Ovl: 22-05-1893 Winterswijk
President Rechtbank Zutfen.
Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw
Echtg: 06-07-1850 Zupthen
Barbara Sara van Doorninck
Geb: 12-01-1820 Deventer
Ovl: 30-01-1892 Zutphen
Kinderen:5
A.Jan Berend Roelvink (28-12-1852 Zutphen-
B.Catharina Anna Roelvink (09-05-1854 Zutphen-
C.Christina Roelvink (05-08-1855 Zutphen-
D.Adam Roelvink (15-10-1856 Zutphen -Pres.Twentse Bank -echtg: Christine Willink
E. Wilhelmina Elisabeth Mechteld Roelvink (04-01-1858 Zutphen-

3. Henriëtta Everharda Roelvink

Geb: 05-05-1817 Winterswijk
Ovl: 13-12-1888 Hilversum
Echtg: 10-06-1836 Winterswijk
Benjamin Willem Blijdenstein
Geb: 18-02-1811Enschede
Ovl: 22-05-1866 Enschede
Kinderen:3
Anna Catharina Blijdenstein (25-03-1837 Enschede)
Benjamin Willem Blijdenstein (20-07-1939 Enschede)
Hermina Blijdenstein (13-10-1842 Enschede)

4. Anna Johanna Roelvink

Geb: 05-05-1817 Winterswijk
Ovl: 26-07-1876 Zwitserland
Echtg: 22-10-1864 Winterswijk
Louis Réné van Ouwenaller (eerder getrouwd met Harmina)
Geb: 11-02-1810 Amsterdam
Ovl: 01-05-1871 Utrecht
Kinderen: 0

6.Wilhelm Arnold Roelvink

TWEEDE NOTARIS Winterswijk
Officier in de Orde van de Eikenkroon
Geb: 26-10-1821 Winterswijk
Ovl: 02-05-1917 Winterswijk

Echtg: 02-08-1854 Winterswijk
Anna Catharina Willink
Dochter Abraham Willem en Christina ten Cate
Geb: 11-10-1829 Winterswijk
Ovl: 08-01-1867 Winterswijk (37 jr.)
Kinderen: 2
A. JAN BEREND Roelvink (1857-1932) – Notaris Winterswijk
B. Abraham Roelvink (1859-1921)

Echtg: 22-04-1869 Enschede
Eva Magdalena ter Kuile
Dochter Hendrik ter Kuile, predikant en Cornelia Wilhelmina Lamberts
Geb: 14-06-1839 Oldenzaal
Ovl: 08-03-1929 Winterswijk (89 jr.)
Kinderen: 3
C. Harrij Roelvink (1871-1961) -echtg: Geertruida Wilhelmina Stroink
D. Herman Willem Roelvink (1872-1909)
E. Bernard Andreas Roelvink (1879-1937)

AANTEKENINGEN:
-03-09-1850: Statenlid -42 jaar lang
-Jan.1854 notaris te Winterswijk, tevens (Rentmeester tot 1889)
-Tot 1891 notaris, daarna zijn zoon

Foto: Hans Tenbergen

7. Gesiena Helena Leonarda Roelvink

Geb: 24-11-1823 Winterswijk
Ovl: 06-05-1905 Winterswijk (Misterstraat 17)
Echtg: 04-08-1846 Winterswijk
Herman Jacob Roelvink (Doctor)
Zoon van Arnoldus Florentinus Roelvink en Lisabe Maria Theodora ten Cate
Geb: 13-03-1820 Aalten
Ovl: 21-03-1869 Aalten
Kinderen: 5
A.Maria Catharina Theodora Roelvink (1847-1859)
B.Theodoor Roelvink  (1849-1884)
C.CATHARINA ROELVINK (1855-1931)-echtg.WILLEM PASCHEN (1846 – 1909)
D.Jan Floris Roelvink (1858-1938) – M.A.Willink
E.Henrietta Eva Roelvink (1862-1956) -echtg: Johann Peter August de Vries


DERDE GENERATIE


2.D.

Adam Roelvink
President Twentse Bank
Geb:15-10-1856 Zutphen
Ovl: 087-10-1927 Oploo
Echtg: 01-06-1881 Winterswijk
Christiena Margaretha Willink
Geb: 28-06-1855 Winterswijk
Ovl: 16-10-1919
Kinderen: 5
Bernard Andreas Roelvink (27-06-1882 Amsterdam
Herman Christinaan Roelvink (24-09-1883 Amsterdam-1957)
Eva Wilha Roelvink (1886)
Irma Christine Roelvink (02-09-1889 Amsterdam)
Wilhelmina Elisabeth Machteld Roelvink (16-01-1891 Amsterdam)

6.A.

DERDE NOTARIS Jan Berend Roelvink
Notaris Winterswijk
Geb: 12-04-1857 Winterswijk
Ovl: 22-06-1932 Winterswijk
Ongehuwd

7.C.

Catharina Roelvink
Geb: 06-05-1855 Winterswijk
Ovl: 14-03-1931 Winterswijk
Echtg: 06-08-1874 Winterswijk
Willem Paschen
Directeur Batavier
Geb: 18-07-1846 Winterswijk
Ovl: 04-04-1909 Monte Carlo

7. D.

Jan Floris Roelvink
Burgemeester van Hardinxveld 17-06-1887 tot 15-10-1892
Geb: 12-10-1858 Winterswijk
Ovl: 08-11-1938 Zonnemaire
Echtg: 12-10-1887 Winterswijk
Margaretha Anna Willink
Geb: 14-02-1863 Winterswijk
Ovl: 15-02-1911 Winterswijk (48 jr.)
Kinderen: o.a.
Herman Jacob Roelvink (30-09-1889 – 23-05-1967 Zeist) (wonende Misterstraat 17)
Burgemeester Zonnemaire
Echt: 17-02-1920: Krijna Helena Johanna Verseput
Geb:24-07-1895 Zonnemaire -ovl.

Margaretha Helena Roelvink (06-01-1891 Hardinxveld)
Arnoldus Florentinus Roelvink (28-10-1892 Hardinxveld)

Woonhuis Jan Floris Roelvink en Margaretha Anna Willink
en zoon Herman Jacob Roelvink
Villa links, rechts staande van ‘Villa Hesselink’
Later Dr.Bijlsma

LATER MEER

Lees verder

De Grimmelt’s

Wie bleven er in Winterswijk?
De hotelhouder, de manufacturier, de slijter en de blauwverver.

Met dank aan Genealogie -Erna Kortschot

Vanuit Gescher kwamen naar Winterswijk de gebroeders:
Bernardus Ferdinandus Josephus Grimmelt (geb:1800) en
Frans Anton Theodoor Grimmelt (Geb:1902)

Beide zonen van Franciscus Otto Grimmelt  en Maria Francina Oostendorp
Sinds 1780 Hotelhouder – Zur Krone in Gescher (en nog steeds-2022)

EERSTE GENERATIE

Bernardus Ferdinandus

Bernardus (koopman) trouwt in 1825 met Johanna Schreven.
Zij krijgen samen 5 kinderen:
1.Gerhardus Franciscus
2.WILHELMUS FRANCISCUS
3.CHRISTIAAN HENDRIK
4.BERNARD THEODOOR
5.Martha Catharina

Frans Anton

Frans Anton Theodoor Grimmelt trouwt in 1825 met Anna Geertruij Grootmeijer.
Zij krijgen samen 1 kind:
1.Johann Heinrich (1829 Gescher – 1907)

Anna Geertrij was de dochter van Hotel ‘De Groene Klok’

TWEEDE GENERATIE

De kinderen van Bernardus Ferdinandus

1.Gerhardus Franciscus Ferdinandus (1826-1837) wordt slechts 10 jaar oud.
2.WILHELMUS FRANCISCUS (1827-1907) wordt koopman en trouwt (1858) met Giesberta Johanna Antonia Balink
3.CHRISTIAAN HENDRIK THEODOOR (1831-1903) wordt HOTELHOUDER en trouwt (1860) met Johanna Catharina Fredrika Brummer
4.BERNARD THEODOOR (1834-1906) wordt WINKELIER MISTERSTRAAT en trouwt (1875) met Johanna Fredrieka Threzia Lipman
5. Martha Catharina (1836-1903) wordt religieuse.

De kinderen van Frans Anton

1. Johann Heinrich Anton Eduard Grimmelt (1829-1907) – ongetrouwd.

De kinderen van Bernardus Ferdinandus

Wilhelmus Franciscus Grimmelt

Geb: 07-12-1827 Winterswijk
Ovl: 11-12-1907 Winterswijk
Echtg: 03-11-1858
Giesberta Johanna Antonia Balink
Geb: 08-08-1834 Winterswijk
Ovl: 03-09-1873 Winterswijk
Kinderen:7

Echtg: 09-09-1879 Turnhout
Arnoldina Maria Barbara van Eupen
Geb: 04-12-1843 Eindhoven
Ovl: 22-08-1917 Eibergen
Kinderen: 3

Christiaan Hendrik Theodoor Grimmelt

Geb: 25-05-1831 Winterswijk
Ovl: 22-11-1903 Winterswijk
Echtg: 16-10-1860 Gemen
Johanna Catharina Fredrika Brummer
Geb: 01-10-1840 Gemen
Ovl: 27-06-1878 Winterswijk
Kinderen:11

Echtg: 09-01-1880 Vreden
Charlotte Theodora Holscher
Geb: 04-05-1846 Rheine
Ovl: 00-11-1897
Kinderen: 0

Bernard Theodoor Grimmelt

Geb: 21-10-1834 Winterswijk
Ovl: 09-01-1906 Winterswijk
Echtg: 20-10-1875
Johanna Fredrieka Threzia Lipman
Geb: 14-11-1842 Deventer
Ovl: 15-12-1912 Lochem
Kinderen: 7




DERDE GENERATIE

De kinderen van Wilhelmus Franciscus Grimmelt

1. Bernard Ferdinand Theodoor Grimmelt (1859-1859)
2. Johanna Everdina Theodora Grimmelt (1861-1944) trouwt (1893) met  Johannes Wilhelmus Homan (kunstverver)
3. Anna Maria Josepha Grimmelt (1863-1863)
4. Gerhard Ferdinand Grimmelt (1865-1865)
5. GERHARD FERDINAND GRIMMELT (1866-1918) MANUFACTURIER -trouwt (1897) met Maria Elisabeth Remmers
6. Christiaan Hendrik Theodoor Grimmelt (1870-1937) – ongetrouwd
7. Gijsberta Anna Josepha Grimmelt (1873- ) trouwt (1898) Johannes Beekmans

1.Henricus Wilhelmus Daniel Grimmelt (1880)
2.JOSEPHUS GERHARDUS MARIA GRIMMELT (JOS)(1881-1957) trouwt (1911) Elisabeth Catharina Johanna Augustina van Piere
3.Alphons Michael Charles Grimmelt (1884-1951) trouwt 1910 Anna Maria Cartharina Spoorenberg

De kinderen van Christiaan Hendrik Theodoor Grimmelt

1. Johanna Carolina Antonia Grimmelt (1861-1911) -religieuze
2. Ferdinand Antoon Theodoor Grimmelt (1863-1886)
3. Gijsbertha Fredrika Wilhelmina Grimmelt (1864)
4. Berendina Wilhelmina Alexandrina Grimmelt (1867-1872)
5. Wilhelmus Johannes Maria Grimmelt (1869-1944) – Pastoor
6. Frans Otto Grimmelt (1870-1913) – Pater
7. Matilda Franciska Maria Grimmelt (1872-1874)
8. BERNARD THEODOOR JOSEPH GRIMMELT (1873-1962)-HOTELHOUDER -trouwt (1900) met Anna Geertruida Lamberta Ellerbeek
9. Johanna Maria Odilia Grimmelt (1875-1876)
10.Carel Frederik Joseph Grimmelt (1876-1877)
11.Maria Gerharda Johanna Grimmelt (1877-1878)

De kinderen van Bernard Theodoor Grimmelt

1. Bernardus Ferdinandus Josephus Grimmelt (1876-1947) trouwt (1902) met Grada Wilhelmina Willemsen -elders
2. Xeno Ignatius Maria Grimmelt (1878-1878)
3. Xeno Ignatius Maria Josephus Grimmelt (1879-1950) -Hotelhouder elders- trouwt met Maria Wilhelmina Willemsen
4. Wilhelmus Pasifikus Grimmelt (1880-1880)
5. Clementine Maria Pacifiga Grimmelt (1881-1881)
6. Clementina Antoinette Maria Grimmelt (1885-1947) -woonde Lochem
7. Maria Josephina Johanna Grimmelt (1887-1975) -woonde Lochem

VIERDE GENERATIE

De kinderen van Wilhelmus Franciscus Grimmelt

5. GERHARD FERDINAND GRIMMELT
Geb: 03-12-1866 Winterswijk
Ovl: 29-03-1918 Winterswijk
Echtg: 15-11-1897 Ootmarsum
Maria Elisabeth Remmers
Geb: 07-09-1867 Ootmarsum
Ovl: 28-08-1948 Gennep
Kinderen: 4
1. Gijsbertha Everdina Philipbertha Maria Grimmelt (1898-1899)
2. Karel Philip Maria Grimmelt (1900-1927)- elders
3. Wilhelm Johan Frans Grimmelt (1902-1902)
4. Johannes Gijsbertus Grimmelt (1907-1907)



2.JOSEPHUS GERHARDUS MARIA GRIMMELT (JOS)
Geb: 15-10-1881 Winterswijk
Ovl: 04-05-1957 Winterswijk
Echtg: 20-02-1911 Eindhoven
Elisabeth Catharina Johanna Augustina van Piere
Geb: 28-08-1844 Gestel
Ovl: 30-12-1964 Groningen
Kinderen:2
1. Henri Wilhelm Johannes Grimmelt (1912-1990) – ongetrouwd -verblijf Winterswijk
2. FRANCISCUS ARNOUT HUBERT GRIMMELT (1913-2018) – Wooldstraat 4- Misterstraat 84

De kinderen van Christiaan Hendrik Theodoor Grimmelt

8. BERNARD THEODOOR JOSEPH GRIMMELT
Geb: 02-11-1873 Winterswijk
Ovl: 26-05-1962 Winterswijk
Echtg: 18-09-1900 Oldenzaal
Anna Geertruida Lamberta Ellerbeek
Geb: 18-09-1873 Oldenzaal
Ovl: 14-11-1950 Winterswijk


Kinderen:
1. CHRISTIAAN HENDRIK THEODOOR JOSEPH GRIMMELT (1902-1970)-trouwde (1933) met Maria Josephina Johanna Louisa Bloemen -verblijf Winterswijk
2. Frans Otto Grimmelt (1903-1967) – elders – ongetrouwd
3. Henriette Wilhelmina Johanna Grimmelt (1906-1960) -ongetr.-won.Satinkplas 1
4. Frederica Coleta Maria Grimmelt  (1910)
5. Gijsbertha Everdina Antonia Grimmelt (1913-1945 Vught)

FotoL Hans Tenbergen
Grimmelt – Hotel

Hotel De Klok:
Rond 1860:
CHRISTIAAN HENDRIK THEODOOR en Johanna Catharina Fredrika Brummer
1893:
BERNARD THEODOOR JOSEPH GRIMMELT en Anna Geertruida Lamberta Ellerbeek
1933:
CHRISTIAAN HENDRIK THEODOOR JOSEPH GRIMMELT en Maria Josephina Johanna Louisa Bloemen
Rond 1970:
J.TH.DEGENER EN M.E.H.DEGENER-GRIMMELT (DOCHTER)



Grimmelt – Slijterij

Bernard Theodoor Grimmelt en Johanna Fredrieka Threzia Lipman 
Slijterij
Nadat ook Johanna vertrok kwam hier Antonius de Jong (‘De Zon’) en liet in 1922 het pand afbreken voor een nieuw pand. Zie verder onder manufacturen – De Zon.

Wilhelmus Franciscus Grimmelt -Manufacturier
GERHARD FERDINAND GRIMMELT (1866-1918)
Tot 1918, daarna J.H.Luckman

JOSEPHUS GERHARDUS MARIA GRIMMELT (JOS) Blauwverver
Voorheen Homan
Zijn stiefzus Johanna was getrouwd (1893) met de zoon van F.A.Homan, Johannes Wilhelmus (1864-1938) -geen kinderen.
1957:
FRANCISCUS ARNOUT HUBERT GRIMMELT (1913-2018) – Wooldstraat 4- Misterstraat 84

Jos Grimmelt. 1937 overdracht geld Burg.Bosma – wijzerplaten Jacobskerk.
30-04-1937

FRANS GRIMMELT was de laatste: Geboren 14 september 1913 – 23 maart 2018 – 104 jaar.
Getrouwd met Hetty Reiring

Foto: Han van de Laar

2017: Frans Grimmelt 104 jaar Foto: Han van de Laar

AANTEKENINGEN:

B.Ferd.J. Grimmelt
1911: Hotel Cafe Restaurant ‘De Zon ‘annex’ slijterij
Dit is Hotel De zon.
Fam. Grimmelt is nauw verwant aan de Fam.Willemsen en Fam.Brouwer.
Zie Horeca- Hotels- De Zon

Weurden A794
1904-1907-1911-1917


Lees verder

De Brugge

Veurnao verveelden Knelis en Willem, de beide kleine tweelinge, zich wal is ’n betjen.
In zo’n geval was der gelukkig altied de brugge nog.
Bi’j de brugge ower de baeke daor kö’j ow haoste neet vervelen.
Daor was altied nog wal wat te kiekene en kwam i’j gewönluk vanzelf ongemarkt an ’t spöllen.


De baeke eigens streumden altiedzoodeur; dee genk maor wieter, zonder röste, dag in dag uut, jaor op jaor; der kwam nooit ’n ende an.
I’j mosten der ow ower verwondern.
Soms was den stroom langzaam, soms golverden der ’t water wild deurhen en dreef der broes bowenop.
Veur den meddag was ’t water meestal zóó helder, da’j haoste töt op den baom k’onnen kielden, nao den meddag wier het troebel; dan kwam ’t maalwater, zaen de leu.
Maalwater!
Wat dat maalwater eigeluk was en wat het hadde te beteekenen, dat wosten de tweelinge gin eene van beiden.
Ne watermölle mos der argens bi’j de baeke liggen wieter stroomop.
Knelis en Willem ‘hadden der vake van heurn praoten, maor ze konnen der zich met gin meugelukheid ne goeie veurstellinge van maken.
De baeke nam alles met: streukes en höldekes, papeerkes en zoore bla.
Ne enkele keere dreef der wal is ’n dinge veurbi’j, da’j neet good kennen konnen.
Aardig was ”t, as der ne trop enden ower’de baeke zwom.


Twee dinge wazzen minder mooi.
As de tweelinge bi’j de baeke spölden, kregen ze zoo hendig natte veute en dat gaf ’s aovends natuurluk spil met vader of mooder of grootmooder.
Dee natte veute, dat was ééne. En den bollebak, dat was twee.
Volgens het zeggen van grootmooder en’ok van vader en mooder, mos der onder in de baeke ne bollebak zitten.
Gewönluk heel e zich op in den grundeloozen kolk op den draei.
Maor hee mos ok wal is heel kort bi’j, of onder de brugge wezzen.
Hee loerden altied op kindere. Het kon gebeurn, da’j zonder arg luk kort bi’j ’t water kwammen en dan greep ow opins den bollebak, trok ow met nao zienen deepen kolk en… Noja; wat er dan wieter nog met ow gebeurden, dat wosten de jonges neet, dat woste grootmooder ok neet rech.
Maor in ieder geval zo’j ow veur den bollebak maor waarn.
Ha; den groezel zol der ow van ower de rugge hen trekken.


De tweelinge hadden ne pooze op .’t sleet an den diek ezaetene.
Niks bezunders kwam der veurbi’j en doo kregen ze der genog van.
Kom; zö we is nao de brugge gaon?” vroog Knelis.
„Jao, dat lao we maor doon,” zae: Willem.
Grootmooder wol torf uut de schoppe halen.
„Effen wachten,” fluusterden Knelis.
Ze bleven staon, töt grootmooder met ne schorte vol torf waer uut de schoppe kwam en deur den enddeure ’t huus in genk.

No kom maor,” zae Knelis.
’t Was de jonges neet verbaone umme bi’j de brugge te spöllene, maor grootmooder hadde ’t er toch neet bezunder op.
Mieken, het zwarte hundeken, dröttelde de jonges achternao.
Hejao; wat was ’t aardig bi’j de brugge.
Knelis en Willem keken ower de lönninge in ’t water.
Ze bleven ne heele tied stief staon kieken.
Dan was ’t endeluke net, asof ze eigens achteruut gleen; op ’t leste zo’j der haoste dol en duzelig van worden.
Ne klomp dreef veurbi’j.
~Waor zol den wal vandan kommen?” vroog Willem.
«Den kan wal van den watermölder wezzen, wee wet,” zae Knelis.
*En waor zol e endeluk wal blieven?” vroog Willem.
Hee geet nao de zee,” zae Knelis.

’t Was mooi waer.
De zunne flikkerden ower ’t water.
Wol a’k dat ok kon,” zae Willem.
Wat bedoel i’j?” vroog Knelis.
„Wat dee daor doot,” zae Willem en gooiden met ’n kluutken nao kleine dierkes, dee met eure lange peute zoo maor bowen ower ’t water ben konnen strien.
,Hejao, ; ‘ zae Knelis.
„Wat kont ze dat good. Net of ze an ’t schaatsenrien bunt”
„Wonder, dat ze neet nao ondern zakt.
Hoo zollen ze ‘m dat eigenluk lappen?/”
„Ja; noo vraogt maor too.”
Mo’j dee is zeen!'”
Het wazzen zwarte wörmkes, dee al maor in ’t ronde en hen en waer ower ’t water slierden; ne heeleboele bi’j mekare; i’j konnen der gin ooge op hollen.
“Zol dat ne snook wezzen?” vroog Willem; „dat zwarte daor kort bi’j den post?”
Knelis keek ok is good. Nee. Veur de sekurigheid gooiden er der ’n kluutjen henop. ’t Verreurn zich neet.
“Jk ‘denke, dat het ne boomwortele is,” zae Knelis.
De jonges hopten ok nog waterratten te zeene en kraeften, maor de waterratten bleven in eur hol en de kraeften onder eurn stobbe,
’n Paar bloodzugers zwabberden nog deur ’t water hen. Willem zoch ne langen stok umme der eene op te vischkene.
As e den stok der onder dee, krulden zich den bloodzuger der ummehen, maor zoobol e der met bowen ’t water kwam leet het dinge der zich waer afvallen.
Wal ’n maol of zesse achter mekare probearn e ‘t.
Doo smeet e den stok in de baeke.
„Ik zol zonne bloodzuger neet gearne in de hand nemmen,” zae Willem.
„Ik ok neet,” zae Knelis. „Den oldenVaene-willem mot er joo korts bi’j ’t vischken nog eene an ’t been e-had hebben.”
„Jao, en den hadde zich joo zoo vaste zoggene, dat ze der em neet waer af konnen trekken.”

„Oja; hee hadde em endeluk der met den zok waer af evrevvene.”
„Doo zol e wal dikke van blood wezzen.”
„Jao; hee was joo heelemaole rood e-wordene.”

De jonges bleven der nog ’n peusk’en ower deur praoten en begonnen meteene dreug zand an de eene kante van de brugge in de baeke te laoten stoeven.
Dan leepen ze waer gauw nao de andere kante en zaggen dat zand as ne smand ower ’t water ankommen; allerhande wonderluke figuurn konnen der van ontstaon.
Maor beide hadden ze al lange an wat anders e-dach.
’t Mooiste spölleken bi’j de brugge was umme ower’ de lönninge hen te loopene.
’t Was ne heele konst en ’t was ok luk geveurluk.
l”j mosten oppassen, da’j neet aan ’t zwaggelen of an ’t zwuilen kwammen
„Wee zal ’t earste?” vroog Willem. „Begin i’j maor,” zae Knelis.
Ze deen ’t altied insverzet.
Knelis geng op de eene lönninge zitten. Willem klom op de andere en leep der veutjen veur veutjen heel veurzichtig ovverhen.
An ’t ende sprong e der af en zae: „Noo i’j.”
Ower de eene lönninge leep noo Knelis en Willem zat op de andere.
Zoo bleven ze ne pooze an de gange.
’t Was altied nog good e-gaone. Soms op ’t kantjen af.
Want beide was ’t wal is ovverkommene, dat ze umme neet te vallene gauw op de brugge sprongen.
Ze maakten mekare ok wal is bange of an ’t lachen.
Knelis mos loopen, Willem zat.
Willem zat op zien gemak en zae:
„O, Knelis, Knelis! A’j toch is veelen!

O, pasop, pasop, pasop, pasop! Zinnig, zinnig, zinnig!”
Knelis mos der umme lachen.
Doo begon Willem em nog harder te plaogene:
„Pas op Knelisken; maakt ow de veutjes neet nat!”
Maor opins
Plomps!
’t Genk zoo gauw, dat er gin tied was umme te schreeuwene.
Willem, den daor hadde zitten te spottene, was achterovver van de lönninge in de baeke slagene.
Knelis schrok. Hee sprong van de lönninge af en reep iets; hee wos eigens neet wat.
Effen later lachten e zich te schande umme Willem, den an den wal an op kwam kroepen.
’t Was joo naar genog, maor Willem zag der zóó grappig uut, noo e heelemaol deur en deur nat was, dat Knelis zien lachen neet kon laoten.
Willem kon ’t plezeer best op. Hee was heelemaole onder water e-west en begreep eigens neet, hoo e nog waer zoo gauw op ’t dreuge was e-kommene. Hee schudden zich as ne natten hond.
„Hoo kwam dat toch?” vroog Knelis.
„Dat weet ik neet,” zae Willem.
„Ko’j ow neet gauw griepen?”
„Waor wo’k mi’j an vaste griepen.”
Willem keek bedrukt

„Hoo mot we der met an?” vroog e.
‘Jao, hoo mosten de jonges der met an?.
Met zo’n nat pak in huus kommen was lange neet alles.
In de zunne gaon liggen dreugen?
Ze probearden ’t effen, maor ’t gaf niks;
’t zol vóls te lange duurn.
„Wat mo we?” vroog Knelis.
„Lao we maor daluk nao huus nen gaon,” zae Willem.
„Jao, dat zal ’t beste nog wal wezzen.
Noo is grootmooder misschien nog alleenig in.
Vader en mooder en Jan zölt nog wal op ’t land wezzen.”
Het mos maor gaon, hoo ’t wol.
Grootmooder zat in de kökkene earappele schellene, doo de jonges der an’kwammen.
Van schrik en verbazinge leet ze de schellenmoeke van den schoot vallen.
„Wat noo dan!” reep ze uut.
„Willem is in ’t water e-vallene,” zae Knelis vrom.
Onder ’t oprapen van de schellen kwam grootmooder eurn schrik te bowen. Ze keek de jonges is good an.
„Hee kon ’t neet helpen,” zae Knelis
„Hoo kwam dat dan?” vroog grootmooder. „Hee ’s der achterears in-e-vallene,” zae Knelis.
„Trekt ow de kleere uut,” zae grootmooder; „beide”.
„Ikke ook?” vroog Knelis.
„Jao,” zae grootmooder.
Ze heelp de jonges met de kneupe op de rugge en vroog:
„Waor bu’j e-west?”
Noo geng ’t heelemaol mis.
„Kump der nog antwoard?” vroog grootmooder.
„Op den diek,” zae Knelis.
„En waor bu’j in ’t water e-vallene?”
„Op de brugge,” zae Willem.
Knelis was uut-e-trokkene.
„I’j maor manges nao bedde, zae grootmooder.

Ha; as der iets gebeurden, mosten de jonges altïed nao bedde.
Maor teggenpröttelen kon niks helpen.
Willem mos de onderkleere ok nog uut hebben. Grootmooder dreugden em duftig af.
Grootmooder was stille.
Willem hadde leever e-had, dat ze foeterden. Vergissen dee e zich daorin neet, want doo e waer dreug grei an hadde, kreeg e der duftig wat achterveur.
Knelis was al bli’j, dat e ’t er zoo good afbrachte, maor hee hadde zich te gauw verheugd.
Grootmooder sloog ’t bedde op en gaf um ok zien porsie.
Doo vroog grootmooder, of de jonges neet an den bollebak e-dach hadden. Noo mosten ze zich toch is .veurstellen, wat het e-west zol hebben, as Willem deur den bollebak egreppene was.
Dan had e noo onder in den deepen kolk e-laegene.
De jonges konnen zeen, dat grootmooder verdreet hadde en ze begonnen der beide van ni’js umme te grienene.
En ’s nachts dreumden ze beide van den bollebak.

Lees verder

De Karsen

’t Was zommer.

In. den hof bleuiden ’t doezendschoer en de opklemmerkes.
’t Earste breudsel kuukskes was al zoo wiet, dat de haentkes konnen kraeien en de kloekhenne begon waer eiere te leggene.
’t Heui was in de hilden.
As Knelis en Willem, de beide kleine tweelinge ’s morgens wakker wiern, was grootmooder gewönluk alleenig in de kökkene.
Vader, mooder en den grooten breur Jan wazzen al langer as ’n uur buten an den arbeid.

De zunne ston al hooge an de loch
Maor grootmooder hadde de vensters anedaone; alleene deur de härtkes en de glieven tusschen de planken konnen de zunnestraolen nao binnen kommen.
Grootmooder wol de kökkene keulig en donker hollen.
Dan kwammen der ok neet zoo volle vleegen in ’t vertrek.
Maor toch wazzen der van dee dinge nog meer as genog.
Grootmooder hadde der ne grooten hekel an, want ze zatten ow ovveral in en ze maakten ’t speegel en de roeten vol stippen.
Noo en dan maakten grootmooder ’n päpken veur eur klaor van zeute melk en paeper.
“At ze daor van atten, gengen ze dood.
Hier en daor hadde grootmooder op ’n stuk papier ’n kläddeken van den pap liggen.
En meen i’j, dat de vleegen der af konnen’ blieven ?
Knelis en Willem kannen zich neet begriepen, dat dee vleegen zoo dom en zoo reukeloos wazzen.


Al was ’t donker en keulig in de kökkene, en al lag der op ‘verscheiden plaatsen vergiftigen paeperpap, der vlogen toch nog ne heele boele vleegen rond deur ’t vertrek.
At ze dan in de zunnestraolen kwammen, dee deur de hollen in de vensters veelen, blonken ze opins, asof ze van gold wazzen.
ledern morgen, at ze wakker wazzen, laggen Knelis en Willem der in ’t bedde ne pooze nao te kiekene.
Maor lange gönden ze zich daorveur gin tied.
Sjonge jao; ze mosten maken, dat ze nao buten kwammen.
Grootmooder heelp eur antrekken.
Doo effen aeten; opgewarmden pannekooke van den veurigen aovend.
’t Smaakten lekker.


Zeezoo; de jonges wazzen klaor umme nao buten te gaone.
„Neet te veer van huus loopen en gin rare dinge doon,” zae grootmooder.
„Nee, grootmooder,” belofdcn ze beide te gelieke.
Ze wazzen de deure al uut.
Hè, wat was ’t buten lech.
Alles lag in den heldern zunneschicn.
Earste leepen de jonges nao ’t buschken achter de schoppe.
Tusschen de elzen en ’t andere holtgewas wosten ze daor ne heeIeboele zoegebloomen te staone.
Al eentieds hadden, ze der zich wat afeplukt.
’t Wazzen net zukke kleme toetheurntkes.
Onderan zat er ’n knöpken an.
A’j der dat afebettene hadden, ko’j der lekkern zeuten honnig uutzoegen.

Jommer, da’j ’t met zukke kleine betjes mosten doon.
Knelis nam ne heelen droef bloomen te gelieke.
„Dan brech ’t baeter wat an,” zei-e.
„Ik doo ’t mi’j ok,” zae Willem.
Maor de meeste bloomen wazzen der onder al af.
Hoogerop zatten der nog de volhand.
„Ik klimme in den elze,” zae Willem; „anders kan ‘k der neet bi’j.”
„Dan klim ik in den berke daor,” zae Knelis.
Heel völle konnen de jonges neet meer kriegen.


Met ’n stuk of wat bloomen kwammen ze waer onder.
Ze gengen der bi’j zitten, umme ze op eur gemak leug te zoegene.
Maor Willem sprong opins op en begon te spijene. „Wat hè’j toch?” vroog Knelis; „wat geet ow an?”
„Ha,” zae Willem en trok ’n vies gezichte; “ha’ba!”
Knelis mos lachen umme Willem zien gezichte.
„Wat hè’j toch?” vroog-e nog ins.
Willem spoj nog is van zich en zae:
„Daor kreeg ‘k ne miegampe in de mond.
Dat dinge zat binnen in ne bloome. Ha ba; wat smaakten dat smaerig; zoo zoer en zoo raar!” _ .
Veur de sekurigheid keken de jonges de bloomen, dee ze nog hadden, is nao.
In ’n paar zatten wörmkes in.
„Wat zö we noo doon?” vroog Willem, doo ze met eure zeute zoegeri’je klaor wazzen.

„Zö we is gaon kieken, of der nog bikbaezen bunt?” vroog Knelis.
„Jao, da’s good,” zae Willem.
Bikbaezen stonncn dcr op ’n walleken achter in den kamp.
In den grooten bosch stonnen der nog völle meer, maor daor mochten” ze zonder verlof neet hen.
Doo ze van de bikbaezen genog hadden, plukten de jonges luk staek- en Sint-jansbaezen in den hof.
En daarop gengen ze na pooze liggen in ’t grös onder den karseboom.
Ze laggen beide steil op de rugge.
„De karsen bunt ok al gauw riepe,” zae Knelis.
„Jao” zae’Willem; „ze wordt al mooi rood.”

ledern dag ko’j zeen, dat de karsen anriepten.
Noo en dan vonden de jonges der wal is ’n paar, dee afevallene wazzen, en dee smaakten eur al lekker.
— Wat was dat ’n wonder spil.
Ne pooze gelaene, al heel lange, lange gelaene hadde den karseboom vol witte bleumkes ezaetene.
En van dee bleumkes wazzen karsen ekommcne.
Grootmooder kenden der .’n raodsel van:

‘Eerst wit als was
Dan groen als gras
Dan rood als bloed
Dan zwart als roet,
Raoi rao; wat is dat.

De karsen mosten zwart worden, zae grootmooder, want het wazzen zwarte Spaanschen.
Knelis en Willem kannen haoste zoo lange neet wachten.
De karsen wazzen dan zoowat riepe.
Knelis en Willem gengen is waer nao den boom, in de hoppe, dat er wat onder zollen liggen.
En der laggen der ok wat; . in t geheel wal meer as twintig.
De jonges zochten ze zich bi’j mekare en atten der ieders um de beurte eene van op; dan geng ’t earluk in zeen wark.
„Ze bunt lekker,” zae Knelis.
„Ze bunt riepe,” zae Willem.
Al gauw wazzen ze op.
Beide keken ze is nao den boom.
„As de takkere maor neet zoo hooge wazzen,” zae Knelis.
„Zo we neet in den boom können klimmen?” vroog Willem.
„Makkeluk zal ’t wal neet gaan” zae Knelis.
„Den stam is te dikke,” zae Willem.


„Maor wi’j könt het in ieder geval is probearn,” zae Knelis.
„Jao,” zae Willem; „dat kö we.'” <
Zol ’t wal maggen?
De jonges hadden ’t nog neet evraogd en daorumme hadde ’t eur ok nog gin mensche verbaone.
Noja; daoran wollen ze noo ok leever heelemaole maor neet denken.
Sjonge, sjonge; de karsen zaggen der zoo lekker uut.
En ze wazzen ok lekker.
„Mo’j is zeen, wat er door toch volle zit,” zae Knelis.
,Merakels,” zae Willem.
„Kom; wi’j probeart der bi’j te kroepene.”
„Jao. Allo maor.”
Den stam was te dikke.
„As i’j mi’j is bok gengen staon,” zae Willem.
„En hoo zal ik der dan inkommen?” vroog Knelis.
„As ik der maor eenmaol in bunne, za’k ’n ende ovver dat tak schoeven, totdat ’t nao ondern begunt te bugene.
Dan kö’j der zoo bi’j kommen en dan kö’j ovver dat tak in den boom kroepen,” zae Willem.
„Jao jao; dat zal gaon,” zae Knelis.
„Zóó doo we ‘t. Allo maor.”


Hee genk met de rugge veur den boom staon en voolden de hande veur den boek.
Willem trad met den eenen voot in Knelis ziene hande, doo met den andern op zienen scholder doo met den earsten op den andern scholder, en doo kon-e al bi’j ’t tak kommen.
Hee greep zich good vaste en haalden zich op.
„Mooi,” zae Knelis.
Effen later kroop Willem ovver ’t tak
Hoo wieter-e van den stam kwam, hoo meer ’t begon deur te bugene. Èndeluk boog ’t zoo veer, dat. Knelis. der, bi’j kon.
Met ’n betjen meuite kwam-e der op, en doo was der wieter neet völle kunst meer an umme’ in den boom te kommene.


„Dat hé we ‘m fijn eflikt,” zae Willem.
„Dat hé we ‘m mooi elapt,” zae Knelis.
Mieken, het zwarte hundeken, dat bi’j de jonges in ’t grös elaegene hadde, genk zitten en keek ni’jsgierig nao bowcn.
Knelis en Willem begonnen te plukkene en te aetene.
Ne heele pooze gönden ze zich gin tied, umme ’n stom woard te zeggene.
Doo ze al duftig völle karsen op hadden, begonnen ze waer te praotene.
Ze klommen ok luk hooger.
„Wat kö’j noo wiet in ’t ronde zeen” zae Knelis.
„Nou,”, zae Willem. „Kom; w’i’j klimt heelemaole bovven ïn den top.
Dan wed ik, da we veer könt kieken.”
Het genk mi’j an.

Onder ’t klimmen vergatten ze dörrumme ’t plukken en het aeten ók nog neet.
“Wi’j hebt het nog nooit zóó fijn, ehad,” zae Knelis.
„Nee, nog nooit,” zae Willem.
“Mo’j is.zeen, wat Mieken daor noo dcepe onder us is,” zae Knelis.
„Jao,” zae Willem; „en wat liekt-e noo klein.” ,
„Neet völle grooter as ne geure.”
Maor stille is.
Genk daor de deure van ’t huus los en too ?
Grootmooder reep.
„Jonges!” reep grootmooder.
Knelis en Willem keken mekare luk verschrikt an, maor zaen niks.
„Jonges!” reep grootmooder waer. „Jonges!” .
Knelis en Willem begonnen nao ondern te klimmene.
„Jonges! “Waor bu’j toch?” reep grootmooder.


Mieken leep grootmooder opan.
Doo keek grootmooder nao de kante henop, waor-e vandan kwam.
Ze zag de jonges nog neet.
Maor ze heurden wat in den karseboom.
En…… en………. Daor zag ze ze ok
Doo grootmooder bi’j den karseboom kwam leeten de jonges zich net achter mekare der uut sliern.
Eer ze der arg in hadden kregen ze ieders al ’n paar flinke klappen.
„Wi’j wosten neet, da ’t neet moch,” zae Knelis half hulende.
„Zoo,” zae grootmooder; „dan za’k ow dat noo is good an ’t verstand brengen.”
Ze pakten eur ieders bi’j ’n oor en nam eur met nao binnen.
Daor mosten ze zich uutkleen en vcur straffe daluk nao bedde.
Doo ze nao ’n uurken vrom belofd hadden, dat ze zukke dinge zonder vraogen nooit waer zollen doom, zae grootmooder dat ze.zich waer mochten antrekken.
Effen later leepen ze waer in den zunneschien, ’n heel ende van den karsenboom vandan.

Lees verder

Ni je Boksen

Doo de snieders veur vader en Jan ieders ne ni’je daagsche bokse maakt hadden, was der van den lappe pilo nog ’n mooi ende ovver eschottene.
Mooder doch, dat daor nog wal ’n paar bökskes in zollen zitten veur Knelis en Willem, de beide kleine tweelinge.
„Daor zit ok good dracht in”, zae mooder; „deur ander grei bunt dee raozelears van jonges altied zoo deurhen”.
„Ik”zegge maor zoo”, zae grootmooder, „der geet niks bovven goeien pilo”.
’t Zal wal luk stief en hard wezzen; ’t is dikken krulpilo,” zae mooder.
„Da’s niks”, zae grootmooder; „hoo stevvlger, hoo baeter veur zukke meuge.”

En op ne goeien dag kwammen der de snieders waer an.
Ze matten, hoo lank en hoo dikke Knelis en Willem wazzen, rolden den
krulpilo op de taofele uit, sneen em met de groote scheere in stukken en gengen der wieter met an ’t wark.
Den heelen dag stonnen de tweelinge eur op de hande te kiekene en
iederbods stonnen ze eur ok luk in de waege.

An den aovend konnen de jonges eure ni’je boksen anpassen.
Nou; daor wazzen ’t heeie kearls met.
Vader zae ok, dat ze der mooi met leken en Jan zae, dat ze noo ok eentieds ne slipjas deenden te hebbene.
Knelis en Willem wazzen bli’j.
„Wanneer magge wi’j ze dragen?” yroog Knelis.
„Morgen?” vroog Willem. ;
„Ik belovve nog niks”, zae mooder.
„Wi’j wilt eerste maor is zeen, of unze jonges vanaovend zeute naor bedde könt gaon”.'”
No, daor faeldcn den aovend kompleet niks an. “


En den andern morgen dee mooder de olde boksen van Knelis en Willem, dee al zoo vake belapt en dichte toekt wazzen, in den ploddenkorf.
Ze kregen de ni’je boksen van dikken krulpilo an, de jonges.
Wat wazzen ze bli’j!
Knelis bekeek Willem en Willem bekeek Knelis en ze bekeken zich eigens ok.
Mieken, het zwarte hundeken, hadde der ok schik van; het leep nao de jonges hen en besnuffelden eur de beene.
„Pas op, Mieken; alla trugge”, zae Willem.
„Komt met owen natten snoete neet an unze mooie broene boksen”, zae Knelis; „dan maak i’j ze uns smaerig.”
Mooder en grootmooder mosten der umme lachen. ‘
Knelis en Willem gengen nao buten.
In de ni’je boksen konnen ze neet zoo handig loopen as in de olden.
„Da’s neet slim”, zae Willem.
„Nee”, zae Knelis; ~’t zal wal wennen”.
„Kom”, zae Willem; „wi j gaot uns op de slettinge zitten”.
„Jao”, zae Knelis.

Ze zatten daor netjes naost mekare op ’n sleet en hopten, dat er noo maor völlo leu veurbi’j zóllen kommen.
Wat zollen de lcu kieken, dai de jonges zukkc mooie ni’je boksen van broenen krulpilo an hadden.
Stille, daor ha’j der al eene.
Daor kwam Bulters Jan Hindrik met de stortkaore an veurn.
Hee hadde ne pietse in de hand en streek der zienen osse, den verbazend lui was, noo en dan met ovver de rugge.
„Allo, Hans, loopt toch is luk an”, zei e dan; „toe, traedt is ne keere vaker too”.
Maor den osse stuurden der zich niks an.
Noo was Jan Hindrik teggen de jonges.
„Gondag, Jan Hindrik!” reepen Knelis en Willem te gelieke.
„Zoo, jonges,” zae Jan Hindrik. .
„Zit i’j daor bi’j mekare op de slettinge?
Is dat neet te kold?
I’j mot is luk hen en waer loopen. anders kicg i’j ’t nog eweg, jonges”.


Wat; zei e noo niks van eure boksen?
Zag e dan neet, wat ze an hadden?
Had e ziene oogen in de taschke?
Nee, Jan Hindrik zae wieter niks en wol vearder veurn.
Maor doo reep Willem:
„Zee’j niks bezunders an uns, Jan Hindrik?”
En Knelis zae: „Wi’j hebt ni’je boksen an”.


Den osse meenden, dat er ’n preutjen zol emaakt worden en bleef van eigens staon.
Jan Hindrik bleef noo ok effen staon.
Hee keek nao de jonges eure beene.
„No, no”, zei e; „dat bunt mooie boksen.
Kollesaal en gin ende!
Wat bunt dat mooie boksen.
Wanneer he’j dee kreggene?”
„Gisternd”, zaen Knelis’cn Willem te gelieke.


Jan Hindrik kreeg de tabaksdeuze uut de taschke, nam effen ne vrischke proeme, en zae:
„Wat boksen, wat boksen! Nee maor, noo kö’j der wezzen jonges.” ‘
Daorop pietsten e Hans waer an en veurden wieter.


Ne pooze iater kwam der Geartru van t Broezink veurbi’j.
Ze droog an den eenen arm ne botterkorf en an den andern ne eierkorf; ze zo! der wal met nao den winkel hen willen.
Zee zag de ni’je boksen van de tweelinge daluk en zae:
„Zoo jonges. Wat he’j toch mooie’ boksen an”.
„Van pilo”, zae Willem.
„Dat zee’k,” zae Geartru
„Van krulpilo”, zae Knelis.
„Jao jao; ’t is meer as geweld”.
Geartru zat de körve der dale, vatten umme en genk vearder.


„Noo he we hier ok al lange genog ezaetene”, zae Knelis.
„Jao”, zae Willem en wol van ’t sleet afspringen.
En doo gebeurn der ’n leeluk onge-luk.
Hee ,was met de bokse achter ’n klein scharp neusteken eheukt.
En net, dat esprong………… krots!
Hee veel leeluk op den neuze.
Maor slimmer was ‘t, dat e in ’t kruus van de bokse ne leeluke scheure kreggene hadde.


„He’k de bokse völle kapot?” vroog e an Knelis, doo e good en wal wear op de beene ston.
„Nou,” zae Knelis; ~’t is ne aardige britse”.
Willem veulden der is nao.
Jao, jao; ’t was gin kleinigheid.
„Hoo mo we der met an?” vroog Willem,
Knelis wos ’t ok neet.
„Wi’j könt het onmeugeluk stille hollen”, zei e.
Nee, daor was gin denken an.
„Wi’j mot het daluk maor effen vertellen”, zae Willem.

„As grootmoodcr noo nog maor alleene is,” zae Knelis;
„dan kriegc wi’j der nog ’t minste last met”.
„Jao,” zae Willem met ne zucht.
„Weet i’j wat”, zae Knelis;
„ik zal alleene nao huusken gaon en ’t manges vertellen, dan
he’j kans, da’j der nog aardig met weg komt”.
Zoo mos ’t maor gebeurn.
Knelis leep heustig nao huus en trof grootmooder gelukkig alleenig an.


„Zoo”, zae grootmooder; „kom i’j daor alleenig an?
Waor is Willem?”
„O, grootmooder”, zae Knelis;
„Willem hef ………….e
“Willem is …………..e
Willem is ’n ongeluk ovverkommene.”
„Wat zeg i’j toch, jonge?” reep grootmooder verschrikt.
„Toe spraei: op; wat :s der dan gebeurd. Waor is e?
Toe spraek dan, jonge”.
„Hee’s nog achter ’t huus”.
Grootmooder wol de deure al uut.
Maor Knelis greep eur bi’j de schorte vast en zae:
„Nee, nee, nee grootmooder; zóó slim is ’t neet; hee hef zich alleene de bokse luk escheurd”.


Maor doo grootmooder juust neet meer te hollene.
Ze stoof nao buten, leep zoo heustig at ze maor kon nao Willem, pakten em bi’j den arm, schudden em deureene en gaf der um ’n paar duftig achterveur.
Willem schrok der van.
„Alla; met nao binnen”, zae grootmooder.
Doo ze met em in de kökkene kwam, ston Knelis daor nog luk betutteld te kiekens.
Grootmooder gaf um ok ’n paar flinke klappen en zae:
„Mo’j eemes zóó laoten schrikken, ondeugenden jonge?
Pas op, da’j mi’j zooiets neet waer flikt”.


Knelis hadde ’t zóó neet bedoeld en belofden, dat e later baeter wol oppassen.
En Willem mos de bokse uuttrekken.
Grootmooder bekeek de scheure, schudden,’t heufd, kreeg draod en naolde en begon brommende de scheure waer dichte te naeiene.
Doo ze dat wark af hadde mos Willem de bokse waer an trekken.
Hee kreeg der ’n rappelement bi’j.

Mooder, vader en Jan wiern ’t in den loop van den dag ok nog gewaar en zaen der ’t eure ok al zoo van.
Gin wonder, dat de tweelingen ’s aovcnds luk stille met eure mooie ni’je krulpiiosche boksen op de steulkes bi’j ’t vuur zatten.
Zandman kwam ok nog luk eer as gewönluk.
’n Paar maol hadde grootmooder al ezeg:
„Jonges; zit neet zoo te doezekene. En wat kroep i’j toch kort- bi’j ’t vuur. Allo; schikt luk achteruut”.

Maor effen later schikten ze ongemarkt waer an.
Willem veelen de oogen haoste too en Knelis heelemaole.
Den begon al te nikkene.
Ziene beene schoof e zeutjesan veuruut.
Opins Wat ne schrik!
Allemaole schrokken ze en gin klein betjen.
Allemaole sprongen ze op en Knelis sprong ’t heugste.
Mieken an ’t blokken.
Maor bi’j de andern was den schrik al gauw weer ovver.
Alleene Knelis ston daor midden in de kökkene, nog zoo wit as ne
dook.
„Foi, foil” reep grootmooder.
„Dat leart oppassen”, zae mooder.
„Juustement”, zae vader; „leergeld mot zukke jonges betalen”.

Jan begon hardop to lachene.
Knelis woste nog neet, hoo e ’t nadde.
Hee was met ziene bokse te kort bi’j de vlammen van ne veldscnadde kommene.
Eén vlammeken hadde de krullekes van den pilo eraakt en …..flop!
de vlamme genk ovver de heele bokse hen!
Alle krullekes wazzen der in ’n oogenblik ewest.
En doo was den brand meteene uut.
Maor Knelis woste neet, wat um ovverkwam.
En ok Willem ston nog luk raar te kiekene.


„De jonges mot nao bedde”, zae grootmooder.
„Wee weet, wa we anders nog belaeven mot”.
Daor was niks teggenin te brengene.
Knelis ziene bokse was noo zoo kaal as ne planke.
En Willem hadde der ne scheure in.
Nee, völle geluk hadden ze den earsten dag met eure ni’je boksen nog neet ehad,

Lees verder